Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend1506 (25 September).
| |
[pagina 131]
| |
Op dien dood bezitten wij een liedje in negentiende-eeuwschen vorm, dat waarschijnlijk van ouden datum is. De zeereis naar Spanje wordt er op uiterst naïeve wijze in beschreven en de dood voorgesteld als het gevolg van vergiftiging. Inderdaad is dit vermoeden terstond na den dood van Filips uitgesproken; men koesterde het trouwens in die dagen al heel gauw. Volgens den regel ‘is fecit, cui prodest’ verdacht men Koning Ferdinand, die zich allesbehalve vriendschappelijk gezind voelde jegens den schoonzoon, die als vorst van Castiliëe in zijn rechten getreden was. Zelfs beweerde men, dat Filips gewaarschuwd was, geen spijzen uit de keuken van zijn schoonvader te gebruiken.Ga naar voetnoot1 Het lied noemt daarentegen als daderes een ‘jufvrouw Tsanne’, misschien een verbastering van Johanna, Filips' gemalin, ofschoon zeker geen ongerijmder beschuldiging denkbaar is, want Johanna van Arragon had haar gemaal hartstochtelijk lief. Doch wij hebben blijkbaar met een verknoeiden vorm van het lied te doen, terwijl het ook onder den invloed van een ander lied schijnt gekomen te zijn.Ga naar voetnoot2 De slotstrofe vertoont bovendien eenige overeenkomst met de laatste (elfde) van het lied Vanden Coninck van Castilien in de door Ricour uitgegeven lezing:Ga naar voetnoot3 Och! Hollant, Brabant, Zeelant,
Och! Vlaendre boven al,
Wy sullen langhe beweine
Dat hy noyet in Spaghe quam.
De uitgevers van ons lied vonden hierin aanleiding om het eerste vers der slotstrofe te wijzigen in: Holland, Zeeland en Brabant,
wat ik niet heb nagevolgd. Het lied komt voor bij A. Lootens et J.M.E. Feys, Chants populaires flamands, Bruges 1879, blz. 74 en 75, waar ook de melodie der eerste twee regels wordt meegedeeld.
Bronnen: Henne II, blz. 119; Pontus Heuterus, Lib. VI, cap. X; Robertson, The reign of the emperor Charles V, blz. 187. | |
[pagina 132]
| |
1[regelnummer]
Het was op een Zondag na den noen,
Dat de koning zoude vertrekken;
Hij zou vertrekken naar Spanjen,
Hij zou vertrekken met al zijn volk.
2[regelnummer]
Als zij al verre gevaren waren:
‘Stuurmannen’, zei hij, ‘stuurmannen van mij,
Klimt eens op uw mastje,
En steekt uw hoofd geheel diep in zee,
En kijkt als wij haast in Spanje reên.’Ga naar voetnoot5
3[regelnummer]
Hij klom eens op zijn mastje,
Hij stak zijn hoofd zeer diep in zee,
Hij keek als wij haast in Spanje reên.
Hij voelde een windje waaien
En hij hoorde een haantje kraaien;
't Was teeken, dat wij haast in Spanje waren.
4[regelnummer]
Als wij tot Spanje binnen kwamen,Ga naar voetnoot4
Jufvrouw Tsanne schonk ons den koelen wijn,
Uit een kroes van goude fijn,
Uit een kroes van goude;
Maar op den grond 't was al venijn.
5[regelnummer]
‘Jufvrouw Tsanne’, zei hij, ‘Jufvrouw Tsanne van mijn,
'k Voel het aan mijn hertje,
Dat gij mij vergeven hebt met vuil venijn.’
6[regelnummer]
‘Jufvrouw Tsanne’, zei hij, ‘Jufvrouw Tsanne van mijn,
Draag zorg voor al mijn kinderen fijn,
Dat zij te Rome schole zijn,
Dat zij te Rome schole gaan;
Want bij vier en twintig uren zal ik al in bare staan.’Ga naar voetnoot5
| |
[pagina 133]
| |
7[regelnummer]
's Avonds de heeren waren gezeten,Ga naar voetnoot7
Zij hoorden wel zoo een groot gedruis:
Er waren twee sneeuwwitte duivetjes in huis,
Die onder den konings bedde kreesschen,
Om zijn zieltje was 't allermeeste,
Zij vlogen met den konings zieltje te vensteren uit.
8[regelnummer]
Hollands heeren en Brabands,
Het zal Brugge nog wel rouwen,
Vlaanderen nog al veel meer,
Van als de koning laatst in Spanje reed.
|
|