Middelnederlandsche historieliederen
(1904)–C.C. van de Graft– Auteursrecht onbekend1491.
| |
[pagina 114]
| |
begon en de ondersteuning der Habsburgers in Oostenrijk tot hoofddoel had, ook hulp ingeroepen voor Bretagne, doch met mager resultaat.Ga naar voetnoot1 Nog in het midden van Augustus heeft Maximiliaan den wil zelf met troepen naar Frankrijk te trekken.Ga naar voetnoot2 Onder de redenen, die hij zijn vader hiervoor opgeeft, noemt hij ook ‘damit wir den gemeinen rueff alsob wir nit ein Liebhaber unser ehelichen gemahel weren, nit uff uns laden’. Doch Frederik III voelde weinig sympathie voor dit plan, en hierdoor heeft Maximiliaan 't niet kunnen uitvoeren. Zoo verspeelde hij zijn laatste kans, want Karel VIII, die reeds lang het plan om Anna te huwen had opgevat, zette de onderwerping van Bretagne nu met alle kracht door. Bovendien had hij Anna's omgeving reeds voor zijn belangen gewonnen en zich ook vooraf verzekerd van de toestemming der Roomsche curie voor de noodige dispensatie tot verbreking zijner verloving met Maximiliaans dochter Margareta. Maximiliaan moet dit reeds in den zomer van 1491 vermoed hebben, maar de Paus loochende alles en het is aan te nemen, dat de Keizer hem geloofd heeft. Anna werd voorloopig van Karels plannen onkundig gelaten, doch ter bespoediging sloot een Fransch leger sinds October haar laatste stad Rennes in. Maximiliaan zond haar nog wel troepen tot ondersteuning, maar deze sloegen aan 't muiten, en Anna's steeds zwakker wordende hoop op hulp van Maximiliaan deed haar ten slotte tot onderhandeling met den Franschen Koning overgaan. Begin October kwam tusschen Karel VIII en Anna's gezant, den Prins van Oranje, een voorloopig verdrag tot stand, dat niet is bewaard gebleven en misschien ook alleen mondeling is geweest. Den 15den November 1491 teekende Karel in de voorstad van Rennes het eigenlijke verdrag, waarbij Bretagne in de handen der Franschen, Rennes als onzijdig gebied onder den Prins van Oranje gesteld werd. De Koning bood Anna de som van honderd duizend frank als zij zich met haar echtgenoot Maximiliaan wilde terugtrekken en hem het bezit van Bretagne laten, totdat bijzondere rechters in deze zaak | |
[pagina 115]
| |
uitspraak zouden gedaan hebben. Bij 't laatste artikel beloofde Karel aan Anna zelfs een vrijgeleide, om naar haar gemaal toe te reizen. Doch reeds een paar dagen later kwam er een geheele omkeer in den stand van zaken: onder voorwendsel van een pelgrimstocht verscheen Karel VIII den 19den November te Rennes en had een lang onderhoud met Anna, waarvan het gevolg was, dat drie dagen later in een kapel aldaar de plechtige verloving van Karel en Anna plaats greep tot groote verrassing van Wolfgang van Polheim, wien niets anders overbleef dan naar zijn heer terug te reizen. Den 6den December 1491 werd het huwelijk te Langeais in Touraine, waarheen Anna den Koning gevolgd was, voltrokken, en bij het huwelijkscontract Bretagne voor goed met Frankrijk verbonden. Juist het feit, dat Anna lang aan Maximiliaan is trouw gebleven en tot op 't laatste oogenblik plan had naar hem toe te reizen, maar toen plotseling van gezindheid is veranderd, maakt het begrijpelijk, dat in Duitschland destijds algemeen de meening ontstond, dat Anna op haar reis daarheen met geweld door den Koning was tegengehouden en vervolgens tot een huwelijk met hem gedwongen. Te meer kon men Karel zijn handelwijze kwalijk nemen, daar van de door hem verkregen dispensatie tot verbreking zijner verloving niets bekend was; de leugenachtige houding des Pausen, die zich hield, alsof hij nog niet besloten was haar te erkennen, werkte dit in de hand. Te grievender was ook de beleediging voor Maximiliaan, daar nu zijn dochter Margareta, die reeds als tweejarig kind in 1482 naar Frankrijk was gevoerd en sedert in binnen- en buitenland als koningin beschouwd, naar haar vader werd teruggezonden. Ook de Paus schijnt aan het gerucht van schaking geloofd te hebben, want toen hij de tweede dispensatie verleende (de eerste schijnt, waarom is onbekend, niet voldoende te zijn geweest), moest de Koningin aan den kanunnik, die ze overhandigde, onder eede verklaren, dat zij niet was opgelicht, maar vrijwillig tot den Koning gegaan met de bedoeling hem te huwen. Kenschetsend voor de openbare meening is de romantische | |
[pagina 116]
| |
en naieve voorstelling van ons liedjeGa naar voetnoot1, dat een vertaling is uit het DuitschGa naar voetnoot2. Op schriftelijk opontbod van Maximiliaan aanvaardt zijn bruid uit Bretagne de reis naar Duitschland. Als zij het gebied van den Franschen Koning binnenrijdt, beklemmen haar bange voorgevoelens en met reden: de Koning komt haar tegemoet gereden en eischt haar tot vrouw. Tevergeefs wijst zij hem erop, dat hij reeds een vrouw heeft en ‘een coninc gheboren wt Oostenrijck’ haar heer is: de Koning antwoordt dat zijn negenjarige vrouw hem te jong isGa naar voetnoot3 en bovendien tegen zijn wil aan hem geschonken. Verder wijken de Duitsche en de Nederlandsche vorm eenigszins van elkander af. In het Duitsche lied zegt de Koning, dat de Paus voor geld zijn tegenwoordig huwelijk wel zal ontbinden en een ander goedkeuren (het maakt op ons natuurlijk een wonderlijken indruk, dat de dichter aan Karel VIII zelf een aanklacht tegen den Paus in den mond legt). Maar in het Nederlandsche lied is het huwelijk reeds ontbonden; de dichter wist dus, wat niet algemeen bekend was, dat Karel reeds vóór de huwelijksvoltrekking met Anna de dispensatie verkregen had. Den dichter uit het hart gegrepen is ook het antwoord der Koningin, dat door dit feit vele onschuldigen zullen omkomen. Een tweede afwijking is, dat terwijl in 't Duitsche lied de Koning Anna dwingt zijn vrouw te worden, de Nederlandsche bewerking niet zoover gaat en de vorstin wel nacht en dag doet schreien om haar eer, die zij wellicht verliezen zal, maar haar toch de slotwoorden in den mond legt: ‘Ic sal mijn eere behouden
Den Roomschen coninck ter eer.’
Het lied is ons bewaard gebleven in het Antwerpsche Liederboek van 1544 (Hor. Belg. XI, blz. 174, no. CXV). De wijsaangifte ‘Met luste (meest met vreuchden) willen wy singen, en loven dat Roomsche Rijck of ‘van Keyser Maximiliaen’ | |
[pagina 117]
| |
komt in de tweede helft der zestiende eeuw zeer dikwijls voor. Het eerst trof ik haar aan in de Veelderhande gheestelicke Liedekens, An. 1558Ga naar voetnoot1, verder o.a. in de Veelderhande Liedekens, ghemaect wt den Ouden ende Nieuwen Testamente, die enz., 1569Ga naar voetnoot2; Veelderhande Liedekens, ghemaeckt wt den Ouden ende Nieuwen Testamente, wtgelesen enz., 1569Ga naar voetnoot3; Veelderhande Liedekens enz., 1580Ga naar voetnoot4, Een nieu Geusen Lieden Boecxken, Anno 1581.Ga naar voetnoot5 Ook in de zeventiende eeuw handhaafde zij zich, o.a. in de latere drukken van laatstgenoemd liederboek, in Sommighe Leerachtighe Gheestelijcke Liedekens, Ghedruct tot Haerlem, 1624 en 1628Ga naar voetnoot6; in Een Nieuw Sang-Boek, Ofte anders genaemt, Jan Sents Liedtboeck, Tot Leeuwarden, 1679Ga naar voetnoot7; en wordt zelfs nog in de achttiende eeuw aangetroffen in 't Kleyn Hoorns Liedtboeck, 1736.Ga naar voetnoot8 Voor de melodie zie men: Souter Liedekens Gheprent Thantwerpen, op die Lombaerde veste teghen die gulden hant over, By my Symon Cock. Anno MCCCCCXL,Ga naar voetnoot9 psalm 141. Zie ook: Fl. van Duyse, Oude Nederl. Liederen; Melodieën uit de Souterliedekens (Vlaamsche Biblioph.) Gent 1889, blz. 464 en 465.
Bronnen: Phil. de Commines, Mémoires II, blz. 316; Olivier de la Marche, Mémoires III, blz. 237; Chroniques de Jean Molinet par J.A. Buchon, Paris 1828, IV, blz. 172-180; Lancelot. Mémoires de l'Académie des Inscriptions et Belles-Lettres, tome XII, blz. 666; Ulmann, Kaiser Maximilian I, I, blz. 84 vlgg. Van Keyser Maximiliaen.
1[regelnummer]
Met luste willen wi singhen,
Ende loven dat Roomsche rijckGa naar voetnoot2
Van coninck Maximiliaen,Ga naar voetnoot3
Gheboren wt Oostenrijck,
| |
[pagina 118]
| |
Die edel coninck, den edelen staet,Ga naar voetnoot5
Hoe dat hi zijnder vrouwen
Wt Britanien beschreven hae[t].Ga naar voetnoot7
2[regelnummer]
Die brieven heeft si vernomen,
Die edel joncfrou saert:Ga naar voetnoot2
‘Die met mi wil rijden,
Die maketGa naar voetnoot1 hem op die vaert!Ga naar voetnoot4
Ic moet rijden na dat Duytsche lant,
Tot minen edelen heere,
Hi is mi onbekant.’
3[regelnummer]
Die bruyt sadt op met eeren,
Si reedt na dat Duytsche lant,
Met suchten ende met beven;
Groot jammer quam daer van.
Dat dede die coninc van Vrancrijck,
Door zijn lant moeste si rijden,
Die joncfrou was duechdelijc.Ga naar voetnoot7
4[regelnummer]
Doen reedt si een weynich voort,
Die coninc quam haer teghen ghegaen,
Van tranen werden haer ooghen nat,
Si wert seer ongedaen.Ga naar voetnoot4
Hi seyde ‘God groete u joncfrou teer,Ga naar voetnoot5
U eere wil ic behouden,Ga naar voetnoot6
Den Roomschen coninck te lee.’Ga naar voetnoot7
| |
[pagina 119]
| |
5[regelnummer]
Si sprack ‘Dat en wil god nemmermeer:
Ghi hebt een ander wijf,
Ic hebbe eenen coninc tot een heere,
Gheboren wt Oostenrijck.
Hi is edel ende daer toe fijn,Ga naar voetnoot5
Ter eeren van hem willic draghen
Van goude een cranselijn.’Ga naar voetnoot7
6[regelnummer]
‘Mijn wijf en wasGa naar voetnoot1 niet oudt genoech,
Si en heeft maer neghen jaren;Ga naar voetnoot2
Si was mi teghen minen wil gegheven,
Dat segge ic u voorwaer.
Het wasGa naar voetnoot1 een joncfrou op desen dach,
Si was mi toegheschreven,Ga naar voetnoot6
Doen si inder wieghen lach.
7[regelnummer]
Die paeus nam dat ghelt van mi,
Hi scheyde mi van minen wive.
Hi scheydeGa naar voetnoot3 ons beyde te samen,
Twee sielen ende eenen lijve.’
‘Mer dat sal costen so menighen man,
Die daerom sullen sterven,
Luttel schulden hebben si daer van.’
8[regelnummer]
Si schreyde nacht ende dach,
Si schreyde al om haer eer;
Van tranen so werden haer oogen nat,
Si versuchte so lancx so meer.
| |
[pagina 120]
| |
Si sprac ‘Dat en wil God nemmermeer,
Ic sal mijn eere behouden,
Den Roomschen coninck ter eer.’
9[regelnummer]
Die dit liedeken eerstwerf sanck,
Dat waren drie ruyters fijn,
Si hebbent so lichte gesongenGa naar voetnoot3
Te Cuelen op den Rijn.
Si trocken al door des conincx lant,
Om buyt so souden si gangen,
Si en hadden ghelt noch pant.
|
|