Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 199]
| |
[pagina 200]
| |
‘Tot droomen en nadenken stemt die Tijd en die Zee, omdat de eene de eeuwen opwerpt gelijk de andere de duinen’.... | |
[pagina 201]
| |
Toen dien herfst-avond 't bataljon-van Keppel uittrok, regende 't ‘bajonetten en ouwe wijven’ .... De troep zou in brigade-verband 'n oefenings-marsch benoorden de Mark maken. 't Anders zoo rumoerige dorpje werd anderhalve dag triest en verlaten en Queen zocht tot laat in den nacht haar troost bij de Romeinsche orgieën en hare courtisanes, terwijl zij de marasquin-flesch tot aan de ziel aansprak. .... Den volgenden morgen wandelde ze tegen elf uur over 't marktplein om Mars te luchten. 'n Aantal baantjesgasten stond onder de dorpslinde om den vleeschwagen, waar de fourage-meester aan elke compagnie haar portie toemat. 'n Bende street-terriers, de lievelingen der soldaten, sprongen naar de stukken darmen en pens, die hun meesters sarrend omhoog hielden. Plotseling reed 'n huzaar 't plein op en Queen hoorde hem aan 't troepje bijkoks en handlangers vragen: ‘Weten jullie hier geen timmerman, die doodskisten maakt?’ Queen griezelde even, die kerels konden alles zoo plat en cru hardop-zeggen. Ze stapte parmantig op den vrager af en vroeg: ‘Is er iets bij 't bataljon gebeurd?’ De huzaar, tuk erop om 'n praatje te kunnen maken met 't mooie dochterje van den Majoor, sprong van z'n paard en antwoordde: ‘Jawel juffer, d'r is vannacht een verdronken. Toen we tegen één uur over de pontonbrug trokken, reed 'k vlak naast den luitenant Biezen. De luit reed naast de eerste caisson van den trein en die caisson werd gereden door z'n oppasser, omdat de treinsoldaat met verlof was. 't Was | |
[pagina 202]
| |
stikdonker, je kont geen hand voor je oogen zien. We mochten geen lantaarns aansteken. 't Was 'n oorlogsmarsch, zeiden de hooge pieten. Na die pontonbrug kwamen we op 'n breeden modderweg. Toen reed de luit en ik naar de staart van de colonne om te zien of ze er allen over waren en net had-ie gezeid: “'k Geloof, dat we 't heele zwikje bij elkaar hebben”, toen we 'n schreeuw hoorden: “Luit!.... Luit!.... God-help....” We renden naar 't hoofd van den trein terug. De voorste karren waren zonder bevel blijven stilstaan en de anderen schoven er op in. 't Werd 'n bende van je welste! Alleen de luit bleef als altijd ijzig-kalm. Hij schreeuwde: “Koppen-dicht, halt-houden, lantaarns-aansteken!” Toen klonk weer die verschrikkelijke kreet “God-help” en we kregen in den kijkert, dat de eerste caisson met paarden en oppasser in 'n diepe breede sloot waren gedonderd. Een van de paarden bewoog niet meer. 't andere rukte aan de strengen, wist zich los te werken, kroop de modderoever op en sloeg in 't donkere weiland op hol.... Ineens riep er een van ons “Luit! luit zie-je die hand?” en waarachies daar stak 'n hand boven water uit. Toen bond zich de luit 'n touw onder de schouders en we lieten hem zakken in de sloot. Hij greep de hand van zijn oppasser en trachtte hem naar zich toe te trekken en boven water te krijgen. Maar dat ging niet. Versluis zat te vast in de strengen en later, toen we hem op 't land hadden, zagen we, dat 'n ijzeren hoek van den caisson z'n borstkast had ingedrukt, hij had dus in 't geheel geen macht om mee te werken. Na eenigen tijd zei de luit “zijn hand wordt stijf” en toen “zijn hand is dood”. Verbeeld je, zei de huzaar zich tot de soldaten wendend, de luit had de hand van z'n oppasser in de zijne voelen sterven!.... Hij liet ze los en toen verdween de hand. 'k Vergeet 't verdomme m'n heel leven niet. De heele nacht hebben we de caisson ontladen en hem daarna eruit weten te trekken. En vanmorgen vonden we 't lijk van | |
[pagina 203]
| |
Versluis.... Je had den luit eens moeten zien. Hij huilde. Verbeel-je lui, die Biezen .... huilde. We durfden hem niks te zeggen. Hij keek of hij ons allen wilde neertimmeren.... Ja juffer zoo'n nacht maakt je oud en doet je nadenken.... Zeg weten jullie nou nog geen timmerman, die lijkkisten maakt? Niet?.... Nou dan smeer ik 'm naar den veldwachter. Saluutjes! Dag juffer’. Queen voelde iets in haar keel, alsof zich 'n korst had vastgezet.... 'n Paar uur later trok 't bataljon binnen. Ze zag 't niet, zooals den dag harer aankomst. Toen scheen de Juli-zon en jubelde de marsch-muziek. Nu zwegen de hoorns en de trommen en motregende 't. De soldaten sleepten zich voort, uitgeput van de bijna twintigurige nachten dag-marsch, ze waren bevuild en bemodderd. Haar vader reed vóór z'n troep, niet met dien trotschen regenten-blik, dien zij van de familie-portretten kende, maar terneergeslagen. Achter 't bataljon volgde de trein. Ervoor de luitenant Biezen, geelgroen in z'n gezicht van de misère, met den slik-modder tot aan z'n revolver-koppel, maar zooals altijd kaarsrecht, als wilde hij door z'n stramheid z'n ontroering bedwingen. Vlak achter hen volgde 'n boerenkar en daarop lag iets onder 'n wit laken. Queen rilde....
* * *
Twee dagen later had de begrafenis plaats. Ze vond 't ..... ‘gek en overdreven’ om ook naar de kerk te gaan. Wel had ze meer uit curiositeit dan uit piëteit op 'n vlierinkje 'n venster weten te bemachtigen, wat op 't kerkhof uitkeek. Zelf was ze katholiek van geboorte, maar practiseerde nooit: ze wilde wel 'ns 'n begrafenis meemaken. Daar kon wel iets ‘in’ zitten!.... | |
[pagina 204]
| |
.... Na den dienst ging de kerkpoort open en hoorde ze de laatste orgel-accoorden. Eerst zag ze 'n priester op 't kerkhof komen, dragend 'n koperen kruis op 'n hoogen zwarten stok en daarachter schreden koorknapen met kaarsen en wierookvaten en volgden meer priesters.... Dan droegen zes soldaten en korporaals de lijkkist en daarna kwam haar vader, de officieren, de onderofficieren en de soldaten. Ze zag de zegening met gewijd water en hoorde 'n priester de laatste gebeden uit z'n brevier half-luid opzeggen, tenslotte sprak de priester: ‘Laten we nog 'n vader-ons bidden voor de ziel van zaliger Karel Petrus Versluis’ en allen, zelfs haar vader, knielden neer tusschen de kruisen en de terpen van den doodenakker en hun gebed klonk als 'n gegrom van naderend onweer. Toen lieten de dragers de kist in de kuil zakken, waarlangs de kluiten klei en de uitgestoken graszoden lagen opgestapeld. 'n Sergeant gaf bevelen aan eenige soldaten, die de trompen van hun geweren in de kuil boven de kist hielden. Ze hoorde met gedempte stem ‘Vuur!’ commandeeren en de echo van 't diepe graf gaf de schoten terug.... Haar vader legde daarna 'n krans op 't graf, blijkbaar namens de officieren. 'n Sergeant, 'n korporaal en 'n soldaat volgden. De vier kransen lagen tenslotte in 'n kruisvorm op de heldere aarde en omringden als 'n grafwacht van bloemen de laatste overblijfselen van den gestorven makker. Luitenant Biezen trad alsdan naar voren en hij sprak, terwijl 't doodstil werd op den doodenakker, langzaam en eik woord wikkend en wegend, als verdedigde hij iemand voor 'n rechtbank:
* * *
‘Wij staan hier bij 't lijk van onzen bataljons-kameraad, den milicien-soldaat Karel Petrus Versluis, die eenige dagen geleden bij 'n nacht-marsch jammerlijk verongelukt is. | |
[pagina 205]
| |
En alvorens wij hier weggaan, Versluis, en terugkeeren tot de dagelijkse he beslommeringen van den dienst, wil 'k hier als jouw luitenant, tot wien je in de laatste oogenblikken nog riep en wiens hand je drukte, totdat je stierf, 'n woord van vaarwel spreken en getuigen van jouw leven. Jouw leven Versluis was kort en stil, maar goed! In den bloei ervan ben je gestorven. Geen enkel familie-lid vertrouwt je met ons aan de aarde toe. Reeds jaren was je wees. Versluis, en alleen op de wereld.... Maar nu, Versluis, - en dat hopen wij zoo innig. - nu ben-je bij Hem, tot Wien je in je laatste levens-strijd riep als een die gelooft: God-help!’ - Biezen hield even op, beet zich op z'n lippen, klemde 't gevest van z'n sabel nog flinker in z'n vuist en sprak verder met doodsbleek gezicht en strakke, vooruitstarende oogen: - ‘Jij Versluis was niet alleen 'n plichtsbetrachtend soldaat in 't leger van onze vorstin, jij was ook 'n “miles Christi”, een soldaat in de weermacht van Christus! Ook zóó heb 'k jou bijna twee jaren leeren kennen, eenvoudig en degelijk.... geen fleemende pilaren-bijter, maar openhartig in je overtuiging en iemand die zich daarin door niets en door niemand van z'n stuk liet brengen. Wat benijden wij allen jou daarom! Hoezeer bewonderen wij je en stellen wij ons-allen jou ten voorbeeld! Evenals ik ben je afkomstig uit den Biesbosch. Je was er 'n simpel rietsnijder, je was er arm, je blonk in niets uit, waarop men in onze moderne maatschappij wil koning kraaien! Toch was je leven ons ten voorbeeld en je dood 'n.... waarschuwing. Nu lig-je hier aan den voet van den Oudgastelschen toren, die eeuwen-geleden als zee-baken dienst deed na den Sint Elisabeths Vloed, toen ons land verzwolgen werd door 't water, dat ook jouw doodsoorzaak werd. | |
[pagina 206]
| |
Voor ons ben jij 'n baken op onzen levensweg geworden, dat ons waarschuwt voor 'n plotselinge dood zooals die jou eergisteren neersloeg en die zoo dicht in ons aller nabijheid scheen te fluisteren: “Mannen ook bij jullie zou 'k kunnen komen als 'n dief in den nacht zooals bij Karel Petrus Versluis, zijn jullie dan gereed en bereid?” .... Rust hier zacht! Rust hier lang, en als eenmaal de landswetten zullen verbieden om deze plek als begraafplaats te blijven gebruiken, als dan dit kerkhof wordt opgeruimd om overgebracht te worden naar 'n veld, ver van dezen trouwen wakenden toren,.... als dan de kruisen worden uitgereten, de terpen vertrapt, de kransen op elkaar gehoopt, de vermolmde lijkkisten verbrand,.... dan zullen de opruimers ook jouw doodshoofd bij de koppen en knooken in het knekelhuis werpen. Dan ben-je zonder naam. Wellicht zal 'n doodgraver zeggen: Van wien zou hij geweest zijn? En niemand zal 't weten. Je bent onherkenbaar geworden, zooals wij dat allen zullen worden. Slechts Een weet 't dan. Een die alles weet, die alles ziet, die alles hoort, ook toen jij eergister-nacht tot Hem riep. Versluis moge die Eene, de God van 't heelal en ook van jouw wezen, je nu reeds dat leven geschonken hebben waarnaar wij allen verlangen, als ook onze ziel uit ons lichaam zal gaan.... Vaarwel trouwe makker! Tot weerziens bij God, Versluis!’
* * *
.... Alleen bij de laatste zin haperde Biezen en was onvast. Hij had z'n lijkrede uitgesproken, leunend op z'n geblauwden krommen ruitersabel, met 't hoofd hoog-opgericht als stond hij naast 'n peleton bij 'n parade, maar z'n oogen keken niet in die van z'n collega's of van de honderden grijsgroenen, die zich als 'n massieve muur om 't graf hadden | |
[pagina 207]
| |
opgetrokken, maar dwaalden er over heen, als zochten ze iets in de herfst-lucht. Hij geleek op 'n ridderfiguur uit 't leger van Godfried van Bouillon, die in 'n ver en vreemd land afscheid neemt van z'n besten vriend.... Zelfs de spotziekste Rotterdammers en de ontoegankelijkste polderboeren beten op hun lippen. 't Was 'n oogenblik stil gebleven. Toen greep Biezen de schop van den doodgraver en gooide eenige kluiten klei op de kist en doffe ploffen klonken van toen-af op uit 't graf, want allen kwamen naar voren en wierpen er 'n schop op, totdat de kuil vol was.... Queen trok haar zijden pochette stuk, ook zij was zichzelf niet meer. Hij was toch maar 'n simpel soldaat, 'n arme rietsnijder, iemand wiens gezicht ze niet 'ns kende. Ze besefte niet, dat ze geschokt was, omdat,.... 'n mensch zooals zij, jong zooals zij, met 'n levenslust zooals zij..... plotseling den dood was ingegaan, en dat dan elke mensch 'n davering van gedachten gevoelt, die hem stemmen tot smart en tot.... nadenken, zooals haar de ruwe huzaar, die haar 't ongeluk vertelde, wijsgeerig had opgemerkt. Ze doorvoelde dat nog niet, omdat ze midden in 't joelende weelde-leven met volle teugen genoten had en nooit 'ns den zelfkant van dat leven beschouwd had. 't Was 'n leegte, 'n holheid, 'n ziels-onzekerheid, die ze onbewust aanvoelde, maar met onder woorden en nauwelijks onder juiste gedachten kon brengen. Ze zag, dat haar vader naar Biezen ging, hem de hand lang en warm drukte, toen onder den arm nam en van 't kerkhof leidde. Ze zag hoe die honderden grijsgroene soldaten zich verwijderden, eenigen snel, als vreesden ze die plaats, anderen schoorvoetend, als wilden ze er zich eigen maken. Maar allen met 'n ernstig gezicht, geteekend door de harde, niet te veranderen waarheid: ‘Ook ik moet sterven!’.... Queen's binnenste vulde zich met indrukken van een haar | |
[pagina 208]
| |
geheel onbekende-wereld, die niets gemeen had met haar ideeèn en haar .... principes. Die Biezen was blijkbaar ‘bon catholique’, terwijl haar vader en zij liberaal of feitelijk niets waren. Ze leefden er volgens de modieuze conventie maar op los. Ze bleef kijken naar de doodsgravers, die 'n terp van vette klei op 't nieuwe graf aanplempten, daarna de kransen erop legden, 'n kruisteeken maakten en toen met de schop over den schouder wegwandelden, alsof alles, wat geschied was, de doodgewoonste zaak ter wereld beteekende. Was 't wel zoo ongewoon? Mijmerend verliet ze 't vlierinkje en betrad 't kerkhof, dat er nu zoo eenzaam lag als 't eenzame leven van Karel Petrus Verluis, bij wiens graf ze bleef staan en staarde, zooals ze Biezen had zien staren in de herfstlucht, als zocht ook zij iets.... 't Lot scheen vaak op haar pad menschen te willen brengen, die evenals zij-zelf de laatste eener familie waren. .... Ze zag hoe de witte pluisvacht van 'n paarden-bloem door den najaars-wind werd uitgerafeld en hoe de blanke zijige dons wegwaaide over den doodenakker, totdat de uitgebloeide bloem naakt en geheel-gehavend bleef staan, wachtend op de voetzool van den mensch, die haar zou vertrappen.... Zoo inderdaad zijn de komende en gaande menschen der opvolgende geslachten. Ze zijn als planten, die bloeien en herbloeien, jaren achtereen overwinteren, totdat plotseling 'n einde komt en de plant afsterft zonder nakomelingen. .... Tot aan de Hoeksche en Kabeljouwsche twisten kende ze de bijzonderheden van elken man en elke vrouw van de ‘van Holthen's tot Keppel’. Ze wist onder wélke omstandigheden ze geleefd hadden, wélke staatsambten zij hadden bekleed, hóe graven, stadhouders en koningen hun werk hadden beloond..... maar nog nooit had ze erover nagedacht, dat al haar voorvaderen katholiek waren geweest en | |
[pagina 209]
| |
waren gebleven, ondanks hun huwelijken met andersdenkenden. 't Was meer traditie dan religie geweest’, had ze eens haar vader aan een zijner vrienden hooren verklaren, immers onder hun wapenschild stond ‘Fidei Fidelis’, en daarbij kwam nog, dat ze geleefd hadden aan de grenzen van Overijssel en in Westfalen en dus buiten den eigenlijken godsdienststrijd van Centraal-Holland konden blijven. Ook zou 't hun populariteit bij hun pachters en hoorigen zeer benadeeld hebben, indien ze tot 'n ander geloof waren overgegaan. Ze beschouwden hun katholiek-zijn meer als iets-productiefs dan als iets, wat te maken heeft met 'n.... beginsel. Beginselen-handhaven brengt veel last en veel lamentaties mede, daarom bleven haar voorouders.... in naam katholiek en deden er niets aan. Ook Queen vond dat standpunt buitengewoon-gemakkelijk in de practijk te volbrengen. Zeker, op kostschool had ze wel 'ns naar iets-geestelijks verlangd en ook wel 'ns iets ‘gedaan’ aan spiritisme, theosofie en Christian Science: dat deed ze dan ook niet uit religieus ‘gevoel’, maar meer als 'n ernstig-geestelijk.... spel, iets-serieuzer nog dan schaken en.... skaat! En, vroeg ze zich op 't Oudgastelsche kerkhof af, zouden die ‘echte’ katholieken nu wel volledige voldoening, in hu gebed, hun kerk, hun godsdienst-oefeningen en hun.... levenslot ondervinden? Ontevreden, omdat ze niet alleen dit alles niet wist, maar 't haar meer als rebussen dan als vraagstukken voorkwam liep ze opgewonden de kerk binnen, die ze leeg vond en vol wierook-nevels. Nieuwsgierig en voorzichtig, voetje voor voetje, als was zij, ‘de Katholieke’ binnengedrongen in 'n verboden heiligdom, waar vele verborgen schatten voor 't grijpen der bezoekers liggen, bekeek ze de beelden, die tegen de pilaren geschilderd waren, de figuren in de kerkramen, oplevend in 't matte najaarslicht, de zinnebeeldige | |
[pagina 210]
| |
teekenen op de Communie-bank, de latijnsche spreuken op de afhangende altaar-kleeden,.... ze bemerkte op 't hoofdaltaar, onder hooge glazen stolpen, twee boeketten van gouden druiven-trossen en gouden koren-aren en zag vóór dat altaar 'n licht hangen. Daar leek haar 't centrum derkerk te zijn. Vanaf 't gewelf hing aan 'n koperen ketting en gedragen in 'n koperen ornament dat kleine licht van de Godslamp, waarin de bleeke zon speelde en 't liet fonkelen als 'n zuivere robijn, zoo rood en zoo rein.... En langen tijd bleef ze kijken naar dat altaar en vroeg zich af welk geheim dat verborg.
* * *
Sedert dien dag verraste haar vader haar dikwijls, dat ze lag te droomen in de eenige crapaud van z'n kamer: ze kon hem soms allerlei lastige vragen stellen over godsdiensten en beginselen. Hij bezat kennis noch tact om haar in haar ontwikkelingsjaren, waarin 'n doorhuivering van 't Hooge en 't Heilige door haar ziel liep, als werd deze geëlectriseerd door de komende genade, bij te staan als gids of als raadgever. Haar vader was zelf.... vrijdenker. Ze stond dus daarin geheel alleen! Kleingeestig toonde ze zich om niet 'ns te kloppen aan de dorps-pastorie. Want ze had ééns den pastoor zien wandelen en die man had 'n soutane aan, zoo vuil, dat de kok ervan wel peterselie-soep kon koken. Ze hechtte nog te veel aan 't uiterlijke. Ze wist, dat Biezen haar raad kon geven, maar ze was té trots om bij dien man te gaan, al was haar opinie over hem na de begrafenis eenigszins aan 't veranderen. Dagelijks sprak ze hem, dus dagelijks kon ze haar gesprek in de religieuze richting brengen, maar ze voelde 't als 'n overwinning van hém en als 'n blootlegging van háár innerlijk leven.
* * * | |
[pagina 211]
| |
In de laatste November-week organiseerde 'n comité der cavalerie en artillerie-officieren van Breda, Oudenbosch en Roosendaal 'n cross country van tien K.M. op de Rucphensche heide, waaraan twaalf ruiters zouden deelnemen. 't Bataljon-van Keppel was in 't begin dier week te Rucphen gekantonneerd en omdat baron Balthazar nu 't dichtst bij de start gelegerd was, zorgde hij voor de pic-nic-lunch en de paarden-oppassers. 't Beloofde een ‘splendide’ dag te worden. Alle officieren van den divisie-staf met den generaal aan 't hoofd, - die vloekte als 'n ketellapper, zooals 'n kamerlid hem eens op 't Binnenhof gemarkeerd had, - zouden per auto of te paard present zijn, terwijl men hoopte op de aanwezigheid van den Prins, die voor den eersten winnaar een niëllo-beker ter beschikking had gesteld. Dit gerucht was alleen als loos alarm verspreid om.... veel gasten te lokken. De réuni bleek zeer druk bezocht en voorspelde 'n groot succes. De stemming was meer dan luidruchtig. De najaarsdag bleef windstil en vol bleeken zonne-glans; dat kwam, beweerde 'n stafofficier, omdat hij draadloos den hemel had ingelicht en mooi weer besteld. 't Heide-landschap vertoonde 'n afwisselende schilderij van zwarte, uitgestorven erica-plekken en de bonte en bronzen kleuren van herfst-beuken. Van floersige nevels fluweelde de horizont en daarin boorden vaag en even-zichtbaar de torens van dorpen en steden hun wegsmeltende spitsen. Precies op tijd floot de generaal-persoonlijk ten teeken van afrit en de twaalf ruiters vlogen als pijlen vooruit, met de zon in den rug, richting nemend op den toren van Oudenbosch, die juist noordelijk voor hen lag. De toeschouwers richtten hun kijkers op de voortsnellende ruiters en rossen, die steeds kleiner en waziger werden en soms geheel verdwenen in de zilver-blauwe dampen, die boven de inzinkingen en plassen lagen. Tenslotte verdwenen ze in den houtopslag | |
[pagina 212]
| |
en de boschperceelen bij 't hoeven-complex ‘de Posthoorn’. Toen viel 't gezelschap op de lunch aan, want de hei hongert. De majoor, Queen en Biezen regelden geheel de pic-nic, omdat zij Biezen sedert den dood van zijn oppasser ‘iemand’ vond, waard om te kennen. Hij was geen doorsneê-type, maar 'n.... uitzonderings-‘geval’!.... Vooral de filosoof bleek tot de lievelingsgerechten te behooren en werd rijkelijk besproeid met ‘Liebfrauenmilch’ en ‘Neuchâtel’. Scherts en gevatheid, ernst en blague, vochten er met scherpte van tong en booze luim. Van allen was Queen weer 't meest in haar element: zij bleek weer de clou van de partij te zijn of zooals 'n kolonel 't uitdrukte, die altijd de letters verplaatste ‘de freule is 't zeusje van den nalm’.... Ze droeg 'n heeren-rijcostuum en 'n roode jockey-pet. De generaal eischte van haar met de meeste impertinentie ter completeering zijner collectie.... 'n lok van haar goudblond ‘bobbed hair’ wat ze alléén wilde afstaan tegen ruil zijner.... 8 sterren, iets wat de ouwe snoeper haar niet geven kon, tenzij met verlies van z'n rang. Na de lunch verwijderde zich Queen onopgemerkt en steeg te paard om even af te koelen. De dames en heeren, die in 'n groote hei-plooi lagen, zagen haar niet wegrijden: ze was 'ns benieuwd wie haar 't eerst zou missen en zou.... volgen! Op 't moment, dat ze haar paard 'n greppel wilde laten nemen, waarvoor 't dier weinig animo scheen te gevoelen, klonk 't eerste kanonschot, - 't afgesproken teeken, dat de eerste ruiter 't eindpunt gepasseerd had. Queen's paard, niet gewend aan geschut-vuur, spitste even de ooren, legde ze in den nek en sloeg op hol. Biezen liep juist naar den keukenwagen om de koks te zeggen, dat de koffie-verkeerd kon worden gepresenteerd en zag 't weghollend paard. Hij verloor geen oogenblik z'n bezinning, liep naar z'n paard, trok den zadelriem aan, sprong erop, | |
[pagina 213]
| |
liet 't even draven en floot toen, zijn manier om 't aan te sporen tot 'n vluggen galop. De generaal was bij 't eerste kanonschot opgestaan en hield 'n enthousiaste speech op ‘de eerste Dame des Lands’, toen 'n kapitein der houwitser-afdeeling van 'n oppasser hoorde, dat de ‘barones’ op 'n hollend paard zat. Hij interrumpeerde den generaal met dit nieuwtje en er ontstond 'n geweldige consternatie. Iedereen vloog naar z'n paard en begon op eigen houtje de achtervolging. De generaal en eenige oudere heeren snelden naar den staf-auto, die op den straatweg van SchijfGa naar voetnoot(1) stond en dachten 't paard op 'n noordelijk gelegen straatweg vóór te zijn en tegen te kunnen houden. De heide vertoonde 'n tooneel geschikt om 'n Engelsche spotplaat te maken van 'n slecht-georganiseerde vossen-jacht. Heel in de verte reed Queen, die als uitstekende amazone haar positieven bij elkaar hield; ze wilde haar paard laten uithollen, totdat 't kapot van vermoeienis zou zijn. Ze had onmiddellijk bemerkt, dat ze geen invloed meer op 't dier kon doen gelden, vooral omdat na 't eerste schot de elf anderen achtereenvolgens over de hei daverden en haar paard steeds nieuwe passie inspoten om te blijven doorhollen. 'n Paar honderd meters achter Queen reed Biezen, iemand die nog nooit 'n cross country of 'n steeple chase had meegereden, maar z'n paard uitstekend gedresseerd had. 't Was in 't begin der mobilisatie van den eigenaar eener manege gerequireerd en nam vlot elke hindernis. Biezen had 't zorgvuldig verzorgd en afgericht en 't scheen op die dolle rit te beseffen, dat z'n meester eischte 't paard van Queen in te halen. Minstens duizend meters achter Biezen kwamen eerst de | |
[pagina 214]
| |
voorste cavalerie- en artillerie-luitenants, gevolgd door de infanteristen. Biezen's paard hield zich prima, toonde geen vermoeienis en won steeds op zijn voorganger. Zonder aarzeling nam 't, toen 't de heide doorgerend was, alle greppels en sloten in de buurtschappen en de brem-afsluitingen der winterkoren-velden, als reed 't op 'n concours hippique. Hij had z'n kepi weggeworpen en z'n rossig hoofd werd 't roode richtingspunt van allen. De hei- en bosch-bewoners keken met angst naar hun kinderen uit en met woede naar de vertrapping der schrale graanvelden, waardoor de bende zonder pardon heenholde. Ze namen zich voor bij den burgemeester hun beklag te doen en 'n ruime schadevergoeding te eischen. De burgemeester was op dat gebied nogal schappelijk, omdat 't rijksgelden betrof. Ze konden zoodoende nog 'n slaatje eruit slaan.... Toen Biezen uit de boschperceelen was, kreeg hij in de gaten, dat Queen's paard stalwaarts holde en als 'n flits van schrik ging 't door z'n gedachten, dat ze dan de twee spoorwegovergangen van Groot- en Klein-Kalsdonk der lijn Breda-Roosendaal moest oversteken. Meer dan ooit vuurde hij z'n paard aan, klopte 't op z'n nek, zei aanmoedigende woorden, streek 't met z'n rijzweep langs z'n schoften; - en sneller galoppeerde 't, vlugger schenen huizen en boomen, menschen en dingen voorbij te vliegen. Toen de twee molens op den straatweg, in de nabijheid van de overgangen, in zicht kwamen, was hij Queen al op tien meters genaderd. De grint en asch, die haar paard uit 't fietspad naar achteren opwierp, vlogen hem al in 't gezicht, toen 't, vermoedelijk angstig van de wentelende molenwieken, 'n binnenweg nam, dien Biezen door 'n anderen kon afsnijden. | |
[pagina 215]
| |
Na den eersten spoorwegovergang reed hij reeds ruim dertig meters voor Queen, terwijl haar paard z'n rechter-achter-ijzer in 'n uitstekende rail had verloren en daardoor z'n vaart moest verminderen. Biezen sprong voor den tweeden overgang van z'n paard en rukte met één greep den boom naar beneden; nu moest Queen's paard wel stilstaan, tenzij 't erover sprong, wat Biezen na zoo'n rit onmogelijk achte.... Hij zag onmiddellijk haar paard komen aanhollen en wierp zich aan de teugels, greep ze vast, gaf 't dier 'n vuist-slag op z'n neus en bleef aan de teugels hangen. 't Paard stond stil en steigerde. Queen gleed eraf en Biezen kreeg 'n slag van een der voorbeenen tegen z'n linkerslaap. Hij liet de teugels los en zakte ineen. De bewoners van 't wachthuisje legden Queen, die ongedeerd maar totaal-op was, tegen 'n wegberm en Biezen tegen 'n bos gesneden brem. Na eenige minuten, waarin de baanwachtster hem met water en azijn trachtte bij te brengen, kwamen de eerste achtervolgers aanzetten en onder hen ook 'n geneesheer. Z'n diagnose was zeer kort: ‘Heeren, hij heeft 'n hersenschudding in vrij ernstigen graad. Juffrouw, zei hij tegen de vrouw met den blinkenden zwarten hoed en den rood-gevoerden mantel, u bent geloof 'k de baanwachtster? Mogen we den luitenant 'n uurtje op uw bed leggen, dan hebben we wel 'n ziekenauto hier.... Allo heeren, even 'n handje helpen, maar heel voorzichtig.... Queen zag dat alles aan en schaamde zich machteloos te moeten toekijken....
* * *
Bijna vier maanden lag Biezen in 't hospitaal van Roosendaal. Z'n ijzersterk gestel redde hem. Eéns in die vier maanden bezochten hem de majoor en Queen in.... rijcostuum en bedankten hem voor z'n buitengewonen ‘dienst’. Kort | |
[pagina 216]
| |
daarop werd 't bataljon-van Keppel naar Eindhoven verplaatst en kon men ongemakkelijk méér visites afleggen. Op Oudjaarsavond zonden ze hem 'n groote doos marasquins-bonbons met hun naamkaartjes. Nooit in z'n leven, leek 't leven Biezen zoo eenzaam en zoo.... ondankbaar. Zeker 't kon vaak veel opbruising en veel veranderlijkheid inhouden, maar toen bekeek hij 't als z'n ziekenkamer, zonder versiering of opwekking, maar kil als de witte lak en de witte kalk..... even koud als de gure winterwinden daarbuiten. - Daags na z'n ontslag uit 't hospitaal, meldde Biezen zich bij z'n majoor. Z'n norsch gezicht had 'n expressie gekregen als kon 't nooit meer in dit leven lachen. ‘Biezen, zei de majoor, 'k dank je nogmaals van harte voor je echt-ridderlijke daad. Nu wij onder elkaar zijn, kan 'k 't je openhartig zeggen: je hebt 't liefste en 't mooiste gered, wat 'k in m'n leven bezit. Ga zitten Biezen.... 'n Sigaret?.... Enne.... Biezen.... weet-je, dat m'n dochter intusschen gefianceerd is en goed ook? 'n Magnifieke partij.... de eerste luitenant van de roode huzaren, baron van Brienen van Bronkhorst is de gelukkige snoodaard.... pracht-stamboom..... aardige brok-fortuin..... oud landgoed in den Achterhoek, 'n uur-tuffen van 't mijne in Overijsel, enfin.... 'k ben heel-heel-tevreden!’.... ‘Bedoelt u dien van Brienen, majoor, die in 't begin van de mobilisatie bij 't Opperbevel gedetacheerd was?’, vroeg Biezen kort en op wat-vijandigen toon. ‘Ja..... tja, juist, kuchte de majoor, 't Opperbevel heeft hem toen naar den divisiestaf overgeplaatst vanwege z'n uitstekende paarden-kennis, hij is expert.....’ ‘Pardon, majoor, viel Biezen in, niet vanwege z'n paardenkennis werd hij overgeplaatst, maar omdat hij 't Opperbevel heeft gecompromitteerd met mevrouw....’ ‘Biezen, zei de majoor, 'k verbied je’.... | |
[pagina 217]
| |
‘Majoor mag uw jonge adviseur niet meer vrij-uit spreken, hervatte Biezen. 't Spijt mij zoo, dat 'k op den eersten dag van mijn terugkomst u 'n ongevraagd en zeer onprettig advies zal moeten geven.... Die Brienen, majoor, is geen gentleman voor uw dochter. Hij is ongeschikt voor 't huwelijk. 'k Ben, zooals u weet geen onverdeeld bewonderaar van 't onderzoek voor 't huwelijk, maar hier is dat onderzoek plicht. U moet 't eischen, majoor, als u uw dochter liefhebt, zooals u mij juist gezegd hebt.’ De majoor keek z'n adjudant met klimmende verbazing aan. Z'n oogen werden grooter over die brutaliteit, hij verbleekte van ingehouden woede. Zoogoed hij kon, beheerschte hij zich en zei afgemeten en uit de hoogte: ‘Mijnhéér Biezen, u bemoeit zich met familie-zaken en u geeft familie-adviezen. U vergeet uw distantie en uw positie. - Biezen sprong op en ging in de houding staan. - U kreegt in 't hospitaal misschien.... fantasies.... Vanmorgen vroeg mij de brigadecommandant telefonisch of 'k niet 'n officier ter beschikking kon stellen, geschikt om als secretaris op te treden van de commissie, die de Minister van Oorlog gaat constitueeren ter bestudeering van 't grensvraagstuk van de Eems en de Dollart. 't Is 'n zeer eervolle opdracht. U kent nogal historie en topografie. 'k Geef u op, Delfzijl wordt uw standplaats. Totdat de beslissing van den Minister gevallen is. krijgt u verlof om geheel op te knappen van uw .... ongeluk. Nogmaals betuig ik u m'n welgemeenden dank, mede namens m'n dochter, voor uw kranige prestatie.... Dank-u’. Biezen klapte z'n hakken tegen elkaar, salueerde en stapte de straat op in de koude Maart-lucht. Hij vroeg naar den stal, waar z'n paard stond. Als immer liep hij rechtop, al was hij vernederd en gegriefd als nooit in z'n leven. Toen hij den stal naderde, hoorde hij z'n paard hinneken en stampen en hij ging bij 't dier staan, dat hem zoolang | |
[pagina 218]
| |
door regen en wind, overdag en snachts gereden had; z'n dier was opgetogen, likte hem de handen en rook aan z'n tuniekzak of 't er geen suiker en wortel in kon vinden. Eenige oogenblikken stond hij hoofd aan hoofd met z'n eenigen vriend, die hem gebleven was en die hij nu ook moest verlaten. Hij maakte 't kort, gaf z'n paard eenige klappen op nek en schoften, liep zonder om te kijken den stal uit en ging informeeren, waar z'n veldkoffers gebleven waren. Binnen 'n uur na 't onderhoud met z'n chef, zat Biezen op den trein en den volgenden dag stapte hij z'n boerderij op den Turfzak binnen, waar z'n pachter en z'n petekind hem hartelijk begroetten. .... Eenige dagen bleef hij in de landstreek zijner voorouders. Hij bezocht ook den boer, bij wien Versluis rietsnijder geweest was en vertelde hem 't ongeluk en 't einde van z'n vroegeren werkman. 't Waren echte Maartsche buien, die den Biesbosch teisterden en 't water telkens over de vele schorren en sliblanden joegen. 'n Storm scheerde over de platen en polders, toen hij de boeren der noordelijke streek bezocht, de domein-pachters van de Wilhelmina-, de Willem III-, de Sophiaen de Anna Paulowna-hoeven. Vaak bleef hij op 't effen, eenzame land staan en beluisterde dan 't fluiten van den wilden wind door de reten der schuren en hij zag hoe de riet-stapels en de teenen-schansen wankelden en soms neersloegen, niet bestand tegen de natuur-elementen.... Meer dan ooit voelde hij zich thuis in z'n eigen waterland met die niet te evenaren schoonheid der kreken en weteringen en grillige killen. Hij bespiedde 't wisselend getij en zag de platen en de banken leegstroomen en uren-later weer vol gekabbel van golven en regen-voorspellende pluvieren, zittend en stoeiend op de uitstekende water-bosschages. .... En toen 't weer wat begon te kalmeeren, bezocht | |
[pagina 219]
| |
hij met den motorboot van z'n pachter het Gat der Visschen en de Reugt, 't Spijkerboor en de breeden mond van de AmerGa naar voetnoot(1) Hij genoot van de kalmte der binnenwateren en van den golfslag der breede rivier. Hij liet z'n boot schieten langs de lage oevers, afgezet met riet-aanplantingen en smalle wissen-strooken en wemelend van wilde eenden en lepelaars.... Dáár groeien telken jare nieuwe landstreken en nieuwe levensbronnen aan. Dáár bestaat slechts het genot van werken en voorzieningen treffen, dáár krijgt de eenzaamheid de beteekenis van alles vergeten. En hij dacht aan 't ‘vreedzame’ lot, dat beschoren was geworden aan Karel Petrus Versluis, ook 'n zoon van den Biesbosch, ook den laatsten....
* * *
Konden we den Tijd, die voortvliedt sneller dan de wegstroomenden vloed van 't afnemend getij, 'ns één enkele seconde dwingen stil te staan, - één enkele seconde slechts om 't menschdom verzachting en verpoozing te geven in dat hijgende hollen naar 't einde! Konden we dien Tijd daardoor eens die massieve macht ontnemen om in z'n seconden-heerschappij door te gaan om eeuwen te scheppen en eeuwen te laten sterven, zonder eenige onderbreking! Meedoogenloos-onoverwinbaar is de Tijd! En we weten 't maar al te goed: al was de Tijd iets reëels, zooals 'n gigantisch uurwerk, waaraan we allen gingen hangen om den seconde-wijzer 'n enkele seconde voortgang te beletten, dan zouden we hem toch voelen voortschrijden. Toch zeggen we nog vaak: de Tijd heelt de wonden, de Tijd laat vergeven en vergeten: en inderdaad vaak is dat zóó. Wij prijzen den Tijd erom, wij vinden zijn tirannie... heel-goed en passend in 't menschelijk leven. | |
[pagina 220]
| |
Maar nooit, nooit verwijten wij dien Tijd, dat hij 't verleden wreekt en in 't heden 't resultaat laat zien van 'n onherstelbare daad, die zich in de toekomst steeds scherper zal demonstreeren. Dan is hij onverbiddelijk en stempelt met 't tragische teeken der overerving, wat even onuitwischbaar is als 'n brandmerk op 'n slaven-arm, de levenswijze der ouders. Ook dan heeft de Tijd geen seconde stilgestaan, maar is integendeel voortgeschreden, niet met licht-loopenden effentred, maar met dien vertrappenden stap, die in den oorlog gehoord wordt als de overwinnaar binnenmarcheert om te brandschatten....
* * *
.... Op 'n Augustus-zondag van 1922 speelde 'n beroemde buitenlandsche kapel op de Kurhaus-brug, die de pier met 't hotel verbindt. ‘toute la Haye’ was ter been, de restaurants zaten tjokvol dames en heeren, en op den gemakkelijk-gladden strandboulevard reden auto's en equipages hun slakkengang om den inzittenden geen minuut verloren te laten gaan in 't bekijken, 't toewuiven en 't afspraakjesmaken aan de portières. De natuur was zon en zee, de menschen lach en lied, saluuts en knikken. Lichte verleidelijke toiletten, doordringende parfums, talen en idiomen van half-Europa schiepen er die bedwelmende atmosfeer, die men zoo gaarne de ‘high life’ noemt en met dien naam den pas voor alle kwaad wil afgesneden zien. Vaak munt dat mondaine milieu uit door 't schatten der vrouwen-eer en 't opmaken van 'n ‘plan de campagne’ om de vrouwen afvallig van hun eer te maken. .... Op dat middaguur van zomerweelde en levensspot, wandelde ook Biezen, reeds sedert twee jaar kapitein-bij-keuze, langs den befaamden boulevard en zag ineens de jonge | |
[pagina 221]
| |
douairière ‘van Brienen van Bronkhorst-van Holthen tot Keppel’ in elegante rouw-kleedij aankomen met 'n jongetje aan haar hand. Hij wist, dat ze sedert 'n half jaar weduwe was. Haar man had zich in Berlijn en Weenen opgeboemeld en was in Amélie-les-Bains in de Pyrénées-Orientales aan ruggegraat-merg-ontsteking gestorven. Biezen had wel 'n loopgraaf willen opwerpen om door haar niet gezien te worden, maar ze merkte hem onmiddellijk op en kwam op hem toe. Met schrik zag hij hoe dat eens zóó bloeiend en pittige gezichtje uitgeleefd en ingevallen was.... ‘Maar mijnheer Biezen, wou u me voorbijloopen? Foei, dat is onaardig van zoo'n ouden vriend. U bent bij keuze kapitein geworden, proficiat! Wel iets zeldzaams maar ook wel verdiend! En flaneert u ook al in Scheveningen? Beter dan in de Brabantsche dorpen, vindt u niet?’.... De zinnen volgden elkaar op, vliegensvlug, al was de eene zin verlegen voor de andere. ‘Mevrouw, zei Biezen heel-hartelijk en tevens even-slagvaardig als vroeger, u noemt me 'n ouden vriend. Dat is geloof ik niet zoo heel juist, we waren nooit erge sympathieën? Hij keek haar recht in de oogen en zag hoe haar omrimpelde ooghoeken nerveus trilden. ‘Ja, dat is wel zoo, maar m'n vader heeft me later toch altijd gezegd, dat hij nooit iemand had aangetroffen, die zóó oprecht en zóó openhartig dorst te zijn als u. U moest den ouden man z'n laatste booze bui tenopzichte van u vergeven en hem 'ns gaan opzoeken. Hij verschrompelt op dat Overijselsche landgoed’... Ze naderden den terras-trap naar 't Oranje-Hotel en waren wat uit 't geroezemoes gekomen. ‘Kom, ging ze voort, loop even mee naar boven. 'k Logeer | |
[pagina 222]
| |
in 't Hotel d'Orange. We kunnen op 't terras 'n kopje koffie drinken. Dat mag 'k u toch wel als.... als weduwe presenteeren?’ ‘'t Is mij 'n groote eer, mevrouw, antwoordde Biezen, en mag 'k dan den kleinen broekeman naar boven dragen?’ Hij nam 't bleeke, imbéciele kereltje in z'n armen en deponeerde 't, nog even-onbehouwen in z'n doen en laten als vroeger, in een der strandstoelen van 't hotelterras. .... Voor hen lag de zilveren zee, onbeschrijfelijk in z'n mijlen-wijde onmetelijkheid. Ze bleven eenige oogenblikken stil zitten en staarden....
* * *
Is de Noordzee, bewonderd vanaf 't Scheveningsche duinterras wel één dag of één nacht, één ochtend of één avond 'tzelfde? Aldoor ruischt die golven-muziek en als men op 'n zonnigen zomermiddag de oog en sluit, zoodat men vanwege de doordringende zon alleen den rooden schijn der oogleden ziet, dan zingt en zwelt dat ruischende rythme of 'n onzichtbare fee haar kleine hand over haar gewaad van charmeuze zijde strijkt en men luisteren mag naar de geluiden van haar sprookjes-wereld.... Aldoor veranderen de tinten en de trekken van de Zee; diepgroen kunnen ze zijn, ook helblauw of lichtpaars; soms ligt de Zee er als 'n effen laagland, soms ook stormt en steigert ze als 'n ongetemd volbloed in 'n onmetelijke prairie.... Geen avond gaat de zon er 't zelfde onder. Er zijn schemeringen, dat de zon over de Zee 'n expositie van rood coloriet in alle nuances en accenten geeft: maar er zijn er ook, dat de zon de Zee zoent als stierf ze voor eeuwig weg.... En geen ochtend wordt 't over de breede Zee op dezelfde wijze dag, geen ochtend stippelt zich de verre lijn, waar Zee en lucht elkaar raken even-diep of even-dof. | |
[pagina 223]
| |
Als 'n beeld van den Tijd, die zijn dagen breekt gelijk de Zee haar golven, zingt de Zee er haar zachte of zware zangen, al-eeuwen lang, afwisselend van onderwerp en compositie, gelijk 'n geniale componist, die aan z'n koninklijk klavier machtige accoorden kan ontlokken, maar ook volksdeunen kan fantaseeren, die simpel zijn.... Tot droomen en nadenken stemt die Tijd en die Zee, omdat de eene de eeuwen opwerpt gelijk de andere de duinen en wij menschen dat aanschouwen zonder 't te kunnen bevorderen of voorkomen. Ebbe en vloed begrijpen wij in hun ontstaan en realiteit al evenmin als de irreëele termen van den mysterieuzen Tijd.... Er zijn gouden levens-jaren in de voortwenteling des Tijds, gelijk er Zee-avonden zijn, dat er fosforiseering over de groene golven trilt met 'n tinteling van 'n onuitgevonden metalliek,.... er zijn ook jaren, die even stormachtig kunnen zijn als de Zee, die huilt en hijgt van hartstocht om dijken en duinen te teisteren en met haar felle furie van hoogen vloed de lage landen te verzwelgen....
* * *
.... De Man en de Vrouw bekeken en bestudeerden dat beeld van eeuwigheid en beiden dachten onwillekeurig aan 't einde van menschen en dingen, de doods-trawant des Tijds, zooals zij dien op 't kleine Brabantsche kerkhofje begrepen hadden; hij, de sterke Man, als iets reëels, zij, de zwakke Vrouw, als iets ideëels, wat haar den weg had gewezen naar 't Hooge en 't Heilige, vooral in die dagen toen de nood leerde bidden.... Ze schoof haar strandstoel naast de zijne en fluisterde zenuwachtig, terwijl ze haar blauw-dooraderde hand op z'n geknokelde vuist legde: ‘Biezen.... wist-jij, toen je vader waarschuwde tegen m'n | |
[pagina 224]
| |
huwelijk met.... van Brienen..... wist-jij Biezen.... dat hij niet.... mocht trouwen?’ Biezen knikte toestemmend. ‘Waarom heb-je me dat niet persoonlijk komen vertellen? .... Waarom moest m'n jong leven één marteling worden? Waarom moest m'n kind, Biezen bekijk hem toch eens, waarom moest m'n eigen lieve jongen, de laatste “van Holthen tot Keppel”, idioot geboren worden?.... Toe Biezen zeg 'ns iets?’ ‘Mevrouw, zei hij met gebogen hoofd, dat is de beproeving, die God z'n schepsel oplegt, zonder te kijken naar stand of staat.... 'k Heb m'n plicht tegenover u als man gedaan. Uw vader beloonde dat door mij over te plaatsen naar 'n afgelegen plaats in de provincie Groningen, waar 'k kapitein bij keuze werd. Hij plaatste mij zoover mogelijk weg; misschien wilde hij m'n carrière breken, misschien ook was hij bang, dat 'k u eens zou ontmoeten en u zou waarschuwen.... want, mevrouw, toen heeft hij begrepen, dat 'k hem waarschuwde ook uit.... sympathie voor.... u!’. De kleine hand klemde zich vaster om de knoestige vuist. Biezen ging voort: ‘In die dagen, o ik wil u geen pijn doen mevrouw, keek u op mij neer als op 'n hoorige en 'n hoorige mag zich niet steken in familie-geheimen en zeker niet in harts-aangelegenheden. U bent de fijne gecultiveerde vrouw eener oude aristocratie, en,.... ik, de pas-beschaafde boerezoon.... En mevrouw, al kwamen wij door verdriet en beproeving dichter bijelkaar, al polijstten de vooroordeelen zich wat af, al deed de Tijd zijn werk door de wonden te heelen en moed voor nieuw leven te schenken,.... wat we waren, zijn we en blijven we!’.... Die twee menschen, beiden gelouterd en van goeden wille, konden elkaar niet verder benaderen en begrijpen, omdat Zij, de laatste decadente en in 't bloed vergiftigde loot van 'n oud, trotsch geslacht, de stalen energie miste ter voltooiing | |
[pagina 225]
| |
van haar geestelijk en - voor zoover dat kon - lichamelijke genezing. - en Hij 't aanpassingsvermogen ontbeerde en die hooghartige teruggetrokkenheid bewaard had, vaak eigen aan de laatsten van 'n krachtigen stam van zwoegers en wroeters, die nog liever aan 'n grashalm hun lief en leed zouden vertellen, dan aan 'n Vrouw, al komt die Vrouw hen tegemoet. Ze nam haar poeierdoos en bette haar bleek gezichtje met 't donzen kwastje en 't leek daarna of haar diepe, ziekelijke oogen nog weemoediger staarden naar de ijle, wijde zee. Twee jonge Duitsche muzikanten kwamen bij hun staan en tokkelden op hun guitaren sentimenteele wijsjes der Beiersche bergen. Ze droomde van haar serenades in Oud-Gastel, toen ze nog gezond was en door 't levensdolle heen.... Toen de laatste tonen weggleden zei ze tegen den Man, die ook aan 't droomen was geraakt: ‘'k Gevoel me als in mineurtoon, 'k merk zelf wel 't beste hoe 'k detoneer’. Biezen stond op en.... kuste haar hand ten afscheid.... Ze zag hem de terras-trappen afgaan.... En de zee zong voort en de tijd trilde verder....
Maastricht, Maart 1924. |
|