Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |
[pagina 138]
| |
‘Er zijn zoo weinig heeren in onze moderne society, die ter wille van hun trots en hun familie-eer armoede willen lijden en die dan toch tip en top “heer” kunnen blijven, al wordt hun de grond onder hun voeten uitgegraven....’ | |
[pagina 139]
| |
Na de koningsparade van 1889 wandelden twee jonge officieren over 't mooiste plein van Nederland, 't Vrijthof te Maastricht. Toiletten en uniformen bewogen zich in lommerijke linde-lanen, die deze wandelplaats aflijnen en waarop de voornaamste smalle straten der kleine gezellige ‘city’ uitloopen. Koningsparade was eertijds 'n dag van feesten en festoenen. Vanaf 't houten plein-kiosk klonk de geliefde ‘Sambre et Meuse’-marsch en de groote klok van ‘Sint Servaas’ klaroende over 't veel-gekartelde daken-spel der oude stad tot ver in de vlakke Kempen en tot tegen de mergelblok-massieven der Geulle-heuvelen aan.... Luitenant Kerstens trachtte tijdens de pantoffel-parade, die steeds op 't militaire schouwspel volgde, z'n collega van Wijk over te halen om dien nationalen avond op 't officieren-diner tegenwoordig te zijn: er waren bekoorlijke dames, er waren bakvischjes zoo fijn als Tanagra-porcelein, er waren vrienden uit de grens-garnizoenen Luik en Aken en men moest toch 't gemeenschappelijk grensverkeer zooveel mogelijk bevorderen. Maar van Wijk weigerde halsstarrig en ietwat geheimzinnig-gewichtig fluisterde hij den Don Juan der oude veste in: ‘vanavond of vannacht verwacht 'k m'n eersteling’.... Kerstens gaapte hem onbegrijpelijk aan, niet snappend wat dat toch wel te maken had met 'n officieren-fuif en zorgeloos floot hij de laatste deunen van de lustige militaire marsch mee. .... En inderdaad in den laten avond van den dag der koningsparade was de lange van Wijk, bekend om z'n | |
[pagina 140]
| |
donderende commando-stem in 't bezit van 'n stamhouder, die, vermoedelijk tengevolge van erfelijke belasting, z'n joyeuze wereld-entrêe met 'n oorverdoovend geschreeuw liet gepaard gaan.
* * *
Dit feit was de hoofdoorzaak, dat in Augustus 1914 de oude majoor Kerstens zooveel sympathie gevoelde voor den piepjongen tweeden luitenant van Wijk. Telkens als hij de zoon van zijn vriend zag, herinnerde hij zich de dolle dagen der negentiger jaren,.... de chantecler-trots, die hem met hoog-geheven sabel de beauty's van oud-Maastricht, deed salueeren met strammen neerzwiependen bliksem-zwaai. Hij dacht nog aan de kaste-illusie van de conservatieve clan dier dagen, die de officieren tot halfgoden proclameerde.... En helaas dat alles was voorbij. Tusschen 1889 en 1914 lag 't tijdperk van 'n modern geslacht, dat was vooruitgestormd en alle duffe denkbeelden had neergesabeld. .... Niet meer met z'n vroeger fanatiek ‘feu sacré’ commandeerde de oude Kersten z'n grensgarnizoen. Z'n dienstjaren en z'n te vlotte levenswijze hadden hem ontzenuwd en alleen de slaafsche sleur van circulaires en ‘recueils militaires’ hielden z'n dagelijkschen tredgang gaande. Brutale durf en initiatief waren hem even vreemd als 'n nieuwe militaire rijbroek. De zijne was in de geheele divisie berucht, omdat ze dateerde uit z'n cadettentijd en witgrijs was van wilde manoevre-ritten en handgaloppen langs de singels en lanen van Breda, Amersfoort, den Haag en Nijmegen, waar de ranke zachtbruine Bles elk opengeworpen raam kende, waaruit 'n geparfumeerd dames-zakdoekje kwam wuiven, en elken boomen-groep van 'n binnenpark, waar hij moest stilstaan en 'n rose meisjeshand zich verwaardigde z'n bestofte neus met Russische eau de Cologne te bespuiten....
* * * | |
[pagina 141]
| |
Hij had den jeugdigen van Wijk naar 'n brug-bivak gedetacheerd, dat bekend stond als één der gevaarlijkste vooruitgeschoven posten van 't Veldleger. Hij zei, dat 't één der eervolste leger-commando's voor jonge officieren was, en vaak bezocht hij hem om moppen te tappen over 't vroegere Maastrichtsche garnizoens-leven, dat met Leeuwarden en Sint Geertruidenberg zoo'n vrijgevochten reputatie heeft genoten.... .... Minuten-lang kon hij dan peinzen over z'n militaire jeugd en dan staarde hij wezenloos vooruit als wilde hij den voortrennenden tijd dwingen één seconde stil te staan..... Maar de gras-steppen van den vallei-breeden Maasgriend, die vanaf 't hooge dijk-bivak aan z'n voeten lagen, leerden hem hóé 't getij en 't seizoen variëert: soms sterft de natuur bijna af om eenigen tijd later weer te herleven als 't natte sap en 't geboorte-groen zich uit takken en stammen wringt en er weer bloesem begint te bloeien. In die lente van heerlijke levens-Renaissance en van verlangens-drang naar nieuwe origineele ideeën, reed de oude Kerstens bijna dagelijks naar z'n jongen vriend en dan wandelden ze vóór 't soldatenbivak op den langen dijk, springend van beal op beal,.... de open vlakte, laag-liggend aan weerszijden van hen, de lichtblauwe hemel vol terugkeerende vogel-geluiden hóóg boven hen. Vanuit de wijde vallei waaiden de geuren van grassen en gaarden aan en de eindelooze weilanden lagen er te groeien in hun bijna-ijle ontluiking van nieuw rivierklei-gras, als lag 'n spinragge sluier van tint'lend teergroen geplisseerd over de terrein-plooien van den griend. 's Zomers zaten ze vaak op 't terras van de houten bivak-keet thee te drinken. De warme damp van den eersten hooi-oogst prikkelde er hun zinnen en door hun veldkijkers begluurden ze dan de boerinnen, die op 't waarschuwend koeien-geloei de melk-emmers en de drie-pootjes aansleepten... | |
[pagina 142]
| |
Dan stond de oude majoor op z'n hoogste herlevingspunt des jaars. Dan sprong hij over 't net der staaldraden, wat op den dijk 't seinhuis der brug met de wissels verbindt, en rende den schuinen steenopslag af, als wilde hij de volle vruchtbaarheid en zomersche rijpheid inademen en 'ns 'n enkele levensminuut volbloedig en jong-energiek zijn.... Hij daalde dan met den jongen van Wijk af in de smalle loopgraven en de diep-ingesneden verbindingsgangen, die zich om 't hooge bivak in gordels en complexen uitstrekten en die vruchtbare vallei van den zonnigen zomer doorkerfden met roetkleurige schrammen. 's Winters tuurden ze vanuit de kleine keetkamer, waarvan alle reten met asphalt-papier waren dichtgespijkerd, onder 't rookspiralen hunner sigaretten, naar de uitgestroomde Maas,.... donker-groen-bruin, en met lange laag-gestreepte horizonten, waaruit 'n enkele loodrechte iep of torenspits in in de stormlucht boorde. Wat kon de oude Kerstens dan mijmeren en philosopheeren over den winter van 't menschelijk leven, waarop nooit meer 'n juichende lente en 'n joelende zomer volgen kan....
* * *
Zóó bezocht de oude majoor méér dan 'n jaar den jongen commandant van 't hooge brugbivak. Toen plaatste 't Opperbevel hem over. Hij had bewijzen van volkomen incompetentie in de uitoefening van z'n grensgarnizoens-commando gegeven, - aldus stond 't in de bijzonder-scherpe, persoonlijke nota. Hoe zou ook die uitgemergelde Kerstens zich anders kunnen getoond hebben? Z'n conduites en z'n hoofdofficieren-reputatie markeerden hem tot iemand, die hoog noodig op stal moest. 't Opperbevel zette hem niet op stal, maar gaf hem 'n veldbataljon. Daags vóór z'n vertrek bonsde voor den laatsten keer de | |
[pagina 143]
| |
doffe galoppeer-sprong van den ranken, zachtbruinen Bles door 't lage Maasland, diepe indrukken van hoefijzers trappend in 't sappige opspattende kleigras. Dien dag vlotte hun gesprek niet en de oude majoor staarde als 'n geslagene over de melancholieke griend, waar 'n herfst-storm bulderde en de kanadassen ontbladerden. Leunend op 'n spoorwegwissel staarde hij voor zich uit.... z'n oogen leken als van 'n ontzielde..... Toen ze afscheid namen, mompelde de oude majoor met gebogen hoofd en 'n prop in z'n keel: ‘Beste kerel, nu kom 'k in de laatste ronde. Ik bid nooit van Wijk, maar als jij eens daarginder in die kleine dorpskerk komt, zul je dan 'ns aan me denken?’ Den volgenden ochtend donderde de expresse Maastricht-Amsterdam door 't spoorweg-bivak. De soldaten schreeuwden niet om chocolade en couranten. Met donker-gebronsde gezichten, rood-bruin van zonne-hitte en storm-geweld, stonden ze, stram-gericht, boven op den hoogen dijk. Achter hen, aan den witten stok van den vlaggenstoel, wapperde hun satijnen oranje-blanje-bleu. En toen hun oude brave bataljonscommandant voor één der breede vensters van den restauratie-wagon stond, presenteerden ze de geweren, met 'n scherpe opflitsing der blauwe bajonetten in 't witte morgenzilver der herfst-zon....
* * *
De wereld is klein als 'n vischkom. Bijna elken dag keert 't verleden in 'n kleine daad of in 'n groot detail terug. Zoo verging het ook Kerstens en van Wijk. Anderhalf jaar na hun afscheid kreeg majoor Kerstens z'n jongen vriend als luitenant-adjudant bij z'n veldbataljon. Vanaf den eersten dag trachtte van Wijk den ouden armen vriend van z'n vader te vrijwaren tegen hatelijke opmerkingen en de beruchte afbrekings-methodes. De oude | |
[pagina 144]
| |
Kerstens was 'n volkomen vervallen en gebroken type geworden. Met de uiterste moeite handhaafde hij nog z'n autoriteit. Periodiek moest hij z'n bataljon over de grensdorpen tusschen de Mark en de Schelde verplaatsen. 'n Enkele maal ‘bofte’ hij met 'n ietwat beter kantonnement, maar gewoonlijk kreeg hij de slechtste standplaatsen, de slechtste officieren en de slechtste baantjesgasten.Ga naar voetnoot(1) Zijn bataljon werden de beste trekpaarden afgenomen en vervangen door afgejakkerde krakken der veldartillerie. Hij leed eronder. Z'n trekken groefden zich als schuurde elke mobilisatie-dag en elke hem neerdrukkende order er 'n nieuwe diepere voor in. Hij toonde zich nerveus, onevenwichtig, dwaas.... Soms vierde z'n Don Juan-natuur nog eens hoogtij. Vooral szondags-namiddags, als hij zich veilig wist voor telefoontjes van den regiments-adjudant en voor spoed-ordonnansen met strikt-geheime orders onder dubbel couvert, die twee dagen te voren in verschillende groote dagbladen waren verschenen, reed hij met van Wijk alle plekken en paden van den omtrek af. Wee de Heikes-vrouwGa naar voetnoot(2) die hij dan ontmoette! Al was ze blank of bruin, struisch of uitgeknepen, immer begroette hij haar van verre met z'n stereotiep: ‘Dáág zus, wat heb je 'n mooi bekje’.... Dan grinnikten de afstammelingen van Zigeuners en Spaansche soldaten zeer behaagziek, omdat zoo'n ‘hooge’ op zoo'n luxe paard zóó galant was en ze riepen dan gewoonlijk zeer gevleid terug: ‘Dáág ouwe-heer, hêj-je gein sigander veur mein vraaier’? - Majoor Kerstens haalde dan z'n uit-elkaar-vallende portefeuille uit z'n uitgerafelde tuniek-zak en overhandigde haar, met 'n hoffelijken | |
[pagina 145]
| |
zwaai als voor 'n markiezin, een van z'n afschuwelijke zware stinkstokken; want hij rookte de goedkoopste, die te krijgen waren. Als ze dan voortdraafden, waarschuwde de oude majoor z'n jongen adjudant in 't weinige Fransch, dat hij bij elkaar geschraapt had, aldus: ‘Mon ami, die vrouwtjes sont des diables perfectionnés’.... Kwam hij na zoo'n rit aan tafel, dan leefde een glimp zijner vroegere ‘amours’ weer op en hij bekende 'ns openhartig, dat bij z'n promotie tot kapitein z'n bataljonscommandant de volgende ondeugende speech had gehouden: ‘onze eeuwig jeugdige Kerstens zou wel de karresporen van 'n mullen zandweg met de scherven van gebroken meisjes-harten kunnen plaveien’.... Dat ontlokte aan z'n luitenants 'n helsch spektakel, met 't door elkaar schreeuwend gevraag of ze óók zoo mochten tekeer gaan. Maar dan herhaalde Kerstens met ernstige stem welke vervolmaakte duivelinnen hij de vrouwen wel vond. Maar dat geloofde niemand!
* * *
De regiments-commandant van den majoor Kerstens, dus z'n onmiddellijke chef, was 'n bekend bier- en Bordeaux-drinker. Hij bezat 'n adjudant, die als z'n ‘hofmeier’ optrad en in verwaande machts-wellust alles bedisselde en bekokstoofde. Die regiments-commandant nu had zich in z'n hoofd gezet, om ondanks z'n gemis aan tactische en strategische kennis toch brigade-commandant te worden, en hij dacht dit te bereiken door zooveel mogelijk Kerstens te ‘nekken’. Z'n ‘hofmeier’ maakte 'n ware jacht op de zwakke punten, die elk veldbataljon aankleefden: ontbrekende kaarsen in de keukenwagens, hospitaal-soldaten zonder pepermunt-water in de medicijn-flesschen, vuile koks met zwarte nagels.... Zoowel de regiments-commandant als de majoor Kerstens waren | |
[pagina 146]
| |
militaire nullen en dus speelden dergelijke nulliteiten de hoofdrol bij 't gevecht om de promotie. Maar altijd bleef Kerstens de gentleman. Er kon gebeuren wat wilde, steeds dekte hij met z'n hoofdofficiers-rang de dolste dwaasheden zijner officieren. Ondanks zijne degeneratie verdedigde hij z'n bataljon met de weinige energie, die hem nog ter beschikking stond. Van Wijk ondervond in die dagen van 't promotie-schrikbewind hoe hoog z'n uitgemergelde chef in sommige zaken stond. Z'n moeder stierf in die dagen en toen vertelde 'n oud-Indische collega van den ouden Kerstens, dat deze de oude vrouw de laalste tien jaren geheel onderhouden had. Toen begreep van Wijk 't voortbestaan van die wit-grijze rijbroek, die peterselie-kleurige tuniek en die vrachtrijders-camachen. Er bestaan zoo weinig heeren in onze moderne society, die terwille van hun trots en hun familie-eer armoede willen lijden en die dan toch tip en top ‘heer’ kunnen blijven, al wordt hun de grond onder hun voeten uitgegraven!
* * *
Daags na de begrafenis zijner moeder, reed de oude Kerstens weer aan 't hoofd van z'n bataljon, dwars door Breda over de lange Baronie-laan naar Galdershek, één der uiterste zuidelijke uitgangen van 't Mastbosch. Toen ze 't kerkhof van Ginneken in zicht kregen, nam hij z'n kepi af, wat van Wijk de waarschuwing ontlokte: ‘Majoor de zon steekt vandaag venijnig. 'k Zou als 'k u was de kepi maar ophouden’. De kepi bleef af. Toen ze over de Duivelsbrug reden, vroeg de Majoor, zich nog even in 't zadel omkeerend en 'n laatsten blik op 't Ginnekensche kerkhof werpend: - ‘Weet je ook van Wijk wie er op dat kerkhof ligt?’ | |
[pagina 147]
| |
- ‘Bedoelt u Chassé en z'n vechtersbazen van achttientwee en dertig? - Pardon van Wijk, 'k heb nog 'n zusje gehad, zij ligt dáár. Zij stierf toen ze vijf jaar oud was.... Dat kind van Wijk, heeft nooit gedacht en nooit gelachen.... 't werd krankzinnig geboren’.... Vóór Kerstens en van Wijk roffelden acht tamboers de opening van 'n nieuwe marsch. De zes trommels roffelden diep en dof en er tusschen door raasden de koperen hoorns. Hun metalen weerklanken klonken van achter den ouden kerkhofmuur terug..... - ‘Gek-zijn, vervolgde majoor Kerstens, beteekent vegeteeren en gelukkig niet-beseffen welke misère en desillusie ons 't leven wel brengt. De kleine Dora werd gek geboren en is gek gestorven.... M'n vader was besmet van Wijk!’.... - ‘Maar majoor, zeg dat niet, zwijg dat....’ Ze sloegen den weg in langs 't kasteel van Bouvigne, waar Frederik Hendrik eens z'n hoofdkwartier gevestigd had.Ga naar voetnoot(1) 't Historische slot spiegelde zich als 'n trotsche zwaan in de heldere grachten. Eenige oogenblikken had de oude Kerstens gezwegen, toen sprak hij verder: - ‘'k Vertrouw jou, van Wijk. Jij vecht elken dag voor me. 'k Moet 't toch 'ns aan iemand zeggen. M'n vader was zee-officier en hij liep 't op in de opium-kitten van Tokio.... Ja, zoo'n vlag-vertoon brengt soms veel familie-ellende in 't moederland.... Weet je ook, dat 'k nog 'n broer heb, van Wijk?.... Van Wijk keek hem vragend aan. - ‘M'n broer zit in Gheel.Ga naar voetnoot(2) Die denkt, dat hij Raphaël is. Hij kladt cahiers vol met engelen-kopjes en koeien-pooten. Hij is ongevaarlijk.... M'n God, m'n God, als 'k dat alles | |
[pagina 148]
| |
zoo bedenk, wat zal er dan van mij wel worden?.... Zou ik wel normaal sterven?.... Toen zei van Wijk brutaal en kortaf: - ‘Zeker majoor, indien u zoo gauw mogelijk pensioen neemt. De dienst maakt u krankzinnig. U moet rustig op 'n villa-dorp gaan rentenieren. Uw chefs pesten u....’ Maar de majoor wilde 't niet begrijpen en viel uit: - ‘'k Verbied je van Wijk, onkrijgstuchtelijk over m'n chefs te praten: je bent er te jong voor.... Vooruit, zeg aan de tamboers, dat we den eersten boschweg rechts nemen’.... - ‘Maar majoor, langs den Galderschen straatweg houden we veel langer 'n harde baan’, merkte van Wijk op. - ‘'k Móét in 't bosch zijn. 't Houdt me wat bij elkaar, die dichte boomen en die ondoordringbare hout-opslag.... 'k Kan nu niet de vlakte van de Mark bekijken. Dat rukt me uiteen.... Zeg van Wijk, zou 'k m'n couranten kunnen blijven lezen en blijven rijden op Bles,.... of zou die dondersche rompslomp me verpletteren?.... 'k Voel 't: de fut gaat uit m'n bataljon.’ En hij wendde z'n paard, richtte zich hoog op in 't zadel en commandeerde met hooge onnatuurlijke knersende kraakstem over de honderden hoofden: - ‘Bataljon-haalt.... géén beweging meer kerels. Géén haar van je wenkbrauw verroert zich nu.... Houw-je-koppen-op.... De rechtervuist ter hoogte van je derde knóóp.... Stándbéélden ben je nu,.... stéénen standbeelden zónder hart en zónder hersenen’.... De sergeanten en soldaten bekeken hem met vragende verbazing. Wát had hún chef opeens bevangen? Hij was nooit zóó! De officieren werden onrustig. De oudste kapitein reed op z'n rijwiel naar voren en van Wijk fluisterde hem, zich diep-vooroverbuigend, toe: ‘'k Geloof kapitein, dat hij gek aan 't worden is’ .... De Majoor schreeuwde door: - ‘Houw-je menage-kleppen dicht.... Donders-nog-niet | |
[pagina 149]
| |
wát hárkt die rechtervleugelman tweede sectie tweede compagnie met z'n pooten.... Stil die stelten.... Mijnheer van Santen uw compagnie lijkt wel hooi en stroo.... Wat 'n rommeltje is me dat?.... 't Lijkt wel 'n rustkamer-op-stap.... Rechtsomkéérrrrtt marrrsch.... Allóóó, laat muziek hooren in die pas.... Rechtsomkéérrrrt hááált.... Sta nu stil dondersche kerels.... stók stijf-stil.... Opgelet, daar gaan we weer, één-klap-en-één-slag: zét-af-geweerr.... op-de-plaats-rrrust!’.... De oude Kerstens draaide zich toen naar van Wijk en den kapitein en zei kalm-glimlachend: ‘Ze kennen 't nog heeren, hoeveel tijd hebben we nog?.... Kijk, drie kwartier.... Ordonnans ga even aan de compagnies-commandanten zeggen, dat we hier 'n half uur rust houden. De heeren weten, dat ik vandaag partij-commandant ben’.... Hij sprong van Bles en begon z'n paard klontjes suiker te voeren, die hij bij alle voorkomende gelegenheden inpalmde. Hij was weer normaal. De bui was voorbijgedreven. Ze gingen met hun drieën tegen 'n greppel zitten en hij vertelde de legende van de Duivelsbrug, waaronder 'n ongewijde kapelklok en de duivel in 'n kolk van de Mark begraven liggen.
* * *
't Was 9 uur voormiddag en er broeide 'n stekende Augustus-zon, toen de partij-commandant, majoor Kerstens, en z'n talrijke onder-commandanten bij Galdershek stonden. Achter hen lag de twee K.M.-lange boschlaan, waaruit 'n rumoer rommelde van zingende soldaten, blaffende honden en hinnekende paarden. - ‘Heeren, heeren’, begon de oude majoor, nerveus met z'n stafkaart tegen z'n camachen slaande, ‘heeren, heeren, vóór ons ligt de Galdersche heide, waar verondersteld wordt, dat onze tegenpartij 'n uur geleden op de vlucht is geslagen, na met bebloede koppen den aanval gestaakt te hebben op | |
[pagina 150]
| |
onze loopgraven-linie bezuiden Breda. Willen de heeren even hun kaarten bekijken? De linie, heeren, Bavel-Ginneken-Prinsenhage-Leur!... Heeren, heeren, vervolgde hij, maar steeds met z'n zweep tegen z'n camachen trommelend, wij Noordelijken, versch-aangevoerd, moeten die vluchtende en uitgeputte Zuidelijken, vervolgen en.... heeren.... vólkómen in de pan hakken. Heer Donk, zich aldus wendend tot den ritmeester van den Donk, u moet echter eerst 'ns die Galdersche heide nauwkeurig verkennen. 'k Loop niet gaarne over 't ijs van één nacht. ('n Oude artillerie-kapitein, die 't zomerzweet van z'n gezonde bolle wangen dreef, bedwong nauwelijks 'n glimlachje). Die hei, heer Donk, heeft veel hout-opslag, veel kuilen, greppels, slooten en andere gevaarlijkheden, en dan 'n stuk of wat buurtschappen aan haar grenzen: Galder, Hazeldonk, Kersel, Kaarschot. 'k Moet weten of niets van die Zuidelijken zich in drie drommelsche gaten ophoudt. Heer Donk, 't nu 9 uur 10, om 10 uur krijg ik van u daaromtrent 'n verkenningsrapport’.... De ritmeester van den Donk en alle aanwezige officieren stonden sprakeloos van verbazing over den tactischen nonsens, die daar gedebiteerd werd. Van den Donk, die Kerstens zeer genegen was, trachtte 'n anderen gedachten-gang bij hem in 't leven te roepen. - ‘Majoor, zei hij, dat zal niet gaan. Die opdracht gaat te ver. M'n escadron telt vandaag vele verlofgangers, 'k kan slechts veertig ruiters in 't veld brengen.’ - ‘O, ordonneerde majoor Kerstens, dan krijgt u ook onder uwe bevelen de wielrijderscompagnie en de regiments-patrouille. Hoeveel wielrijders levert uwe patrouille vandaag, sergeant?’ - ‘Drie, majoor’, klonk 't vermakelijk-kort. Toen mengde zich de luitenant-adjudant van Wijk in 't gesprek: - ‘Majoor, begon hij, mag ik u beleefd opmerken, dat | |
[pagina 151]
| |
volgens de veronderstelling de vijand vluchtende is en dus vrij-gedemoraliseerd. Wij moeten, onmiddellijk en zónder aarzelen voordeel van die vlucht trekken. Anders hebben de Zuidelijken tijd en gelegenheid om zich te herstellen en in te graven. 'k Adviseer u, majoor, de achterhoede van de Zuidelijken onmiddellijk aan te grijpen en voor u uit te jagen.’ 't Was 'n ongehoorde brutaliteit, dat 'n jong luitenant zoo'n juist beeld en zoo'n juist advies aan 'n hoofd-officier dorst te geven. Toch kon 'n andere infanterie-majoor, 'n studievriend van Kerstens, niet nalaten hieraan toe te voegen: - ‘Kerstens, 'k zou maar onmiddellijk oprukken in een of andere niet té ingewikkelde aanvals-formatie en vooral met beveiligende cavalerie en wielrijders langs de Mark en de Weerijs’. Maar Kerstens bleef koppig als 'n stier. - ‘Heeren, heeren, redeneerde hij, 'k ben 't niet met u eens. Eerst verkennen en dan aanvallen! Heer Donk te paard en op route! De eerste compagnie van 't voorste bataljon levert 'n beveiligende tirailleurlinie in den boschrand en de beveiligende posten en patrouilles voor den wachtenden troep. Er mag gerookt, maar niet gesproken worden. Alleen de ransels worden afgehangen... De heeren kunnen gaan’.... De heeren gingen en wisten, dat ze van 'n geweldig manoeuvre-débacle zouden getuige zijn. Vier lange kostbare uren lagen de troepen en treinen werkeloos aan de boschgreppels. Op 'n enkele patrouille na, kwamen géén verkenningsberichten binnen; 't was tenslotte reeds half één geworden en de warmte werd tropisch-drukkend. Majoor Kerstens had z'n hoofdkwartier bij de boschwachterswoning opgeslagen, die bijna aan den Noordkant van 't MastboschGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 152]
| |
ligt. Van den Zuidkant, waar de geheele verkennings- en aanvals-actie moest plaats grijpen, kon hij persoonlijk niets waarnemen. Alleen 'n veldtelefoon-lijntje verbond hem met 'n verbindingsofficier te Galdershek. Hij rookte ersatz Russen na ersatz Russen en drentelde soms gejaagd op en neer, totdat plotseling van dichtbij, in 't Zuiden, mitrailleur-vuur nijdig en fel tiktakte. 'n Minuut later kwam 'n telefonist op majoor Kerstens aanloopen en sprak, woord voor woord, als gaf hij spreekles: - ‘Bericht verbindingsofficier - de vijand - heeft zich - ter hoogte - van het - Valkeniersven - ingegraven - en bestookt - uit mitrailleurnesten - onze eigen tirailleurlinie - aan Zuidelijken boschrand’. Elk woord had als scherpe echo 't enerveerend mitrailleur-vuur, dat van verre trilde met spottend sarcasme.... Kerstens, buiten zich-zelf van 't gepruts en gepieker, sprong op en schreeuwde tol z'n staf: - ‘Te paard heeren, te paard! Er is herrie in de kajuit! Te paard!’ Z'n staf gooide zich in het zadel: de luitenant-adjudant van Wijk, 'n artillerie-officier, 'n cornet en 'n wachtmeester van de cavalerie, twee huzaren-ordonnansen. Kerstens reed voorop. ‘Draf’, commandeerde hij, ‘draf’. Na enkele minuten riep hij: ‘Galop, galop’. De zeven ruiters gingen over in galop. Kerstens was ongeveer zes paarden-lengten voor en dreef Bles aan, die weldra overging in 'n dollen ren. De zeven ruiters stoven als razende Rolanden door de lange boschlaan, waarlangs de troepen en de treinen lagen en luilakten. Honden rukten aan hun mitrailleur-karretjes. Paarden bokten en wilden er tusschen uit. Officieren sprongen op en gilden: ‘Omhangen en aantreden’. Hoornblazers bliezen alarm.... En de zeven gekken vlogen langs die woelende wanorde heen, vlugger als pijlen, - | |
[pagina 153]
| |
als 'n té snel afgedraaide film, met 'n na-dwarreling van vlokken schuim en opgeworpen mos achter hun aan. Bij Galdershek stonden de verbindingsofficier en de kapitein der spits-compagnie en gaven 't teeken ‘halt’. Doch majoor Kerstens dacht er niet aan. De bezetene zweepte z'n paard aan als zat 'n demon achter op z'n zadel. Hij hoorde alleen 't mechanisch-preciese mitrailleur-getik. Z'n blik werd beneveld door de bleek-blauwe walm van de volle heide-zon. De zeven gekken renden voort als gingen zij-alléén die drommelsche mitrailleurnesten zuiveren, die allerwegen in de Galdersche heide ingegraven bleken. 't Was een ren uit 'n oorlogs-drama,.... 'n krijgsrit om den dood te zoeken, met dit verschil, dat elders ‘helden’ en hier zeven ‘Don Quichotten’ bezig waren. .... Ineens dwong Kerstens Bles stil te staan. Hij stond toen ongeveer 50 M. vóór 'n vurende mitrailleur, waarvan de witte rookpluim giftig ophijgde. Iets zijwaarts bevond zich de kolonel-leider van de manoeuvre op 'n heuveltje en stootte driftig uit: ‘Hoornblazer, blaas eindigen van manoeuvre’.... De zeven Don Quichotten reden op den kolonel aan, bleven op 10 M. afstand staan; majoor Kerstens salueerde en wachtte bevelen. Grimmig bekeek 't doodskoppen-gezicht van den kolonel, met z'n diepe grijze katten-oogen, majoor Kerstens en hij blies hem toe: - ‘Mijnheer Kerstens, u bent tot páp geschoten: ....er is géén critiek’.Ga naar voetnoot(1) Toen salueerde hij vluchtig terug als verjoeg hij 'n hommel, draaide zich om en ging op 't heuveltje zitten. Dát was de genadeslag. Kerstens bleef nog één jaar | |
[pagina 154]
| |
meesukkelen. 'n Jaar van wreede philantropie van 't Opperbevel. Toen kreeg hij ontslag en pensioen.
* * *
Van Wijk en Kerstens ontmoetten elkaar daarna nog éénmaal, 't Gebeurde op den verjaardag van onze Kroonprinses in 'n hotelkamer van 't kleine provincie-stadje, waar Kerstens den jongen van Wijk bij z'n grens-bataljon had gekregen. Van Wijk logeerde toevallig in 't hotel, waar de oude majoor z'n koffers en kisten aan 't pakken was, die daar vier jaar geleden opgeborgen waren geweest. Onaangediend klopte van Wijk aan de kamer, waar hij voorheen zooveel fuifjes had meegemaakt. En toen hij binnentrad, zag hij den ouden Kerstens in politiek, met 'n laag uitgerafeld boordje en 'n grauwe strikdas van een of andere uitverkoop. De geheele kamer leek wel 'n uitdragerswinkel van afgedragen uniformen en ongewasschen ondergoed. Kerstens en van Wijk drukten elkaar lang de hand. Buiten, op 't stadspleintje, klonk 't laatste stuk van 't volksconcert. De oude majoor spitste de ooren: hij hoorde 't Wilhelmus spelen. Hij trok van Wijk mee op 't balkon en zij stonden stram in de houding. Toen onze nationale volkspsalm ten einde was, legde de gepensionneerde hoofdofficier z'n handen op de gouden schouder-bedekkingen van den jongen luitenant, bekeek eerst even de oranje kokarde, gevat in de gouden lauwerkransen, daarna de zilveren sterren op den hoogen kraag, tenslotte de getailleerde uniform en de Engelsche rijbroek en zei toen: - ‘Van Wijk, als je 'ns wist hoe ik dát uniform heb liefgehad, maar alles, 't heele mooie leven is voorbij’.... - ‘Alles is niet voorbij’, begon van Wijk met 'n evenbrutale stem als bij z'n manoeuvre-advies voor de beruchte doodenrit van den ouden majoor, u hebt teveel op uiterlijkheden geleefd; zou er geen vrouw zijn, majoor, die nu nog, | |
[pagina 155]
| |
ondanks uw leeftijd, uw desillusies, uw caprices, voor u zou willen zorgen, majoor, want waaneer u alleen blijft, wordt u.... - ‘Zeg maar gek, viel Kerstens in, ja gek van Wijk;.... maar trouwen doe 'k niet, nooit!.... Weet je nog van Wijk, wat 'k je vertelde, toen we eenige jaren geleden over de Duivelsbrug reden? De opiumkitten van Tokio brachten 't gift in onze familie. Daarom ben ik zóó! De vader straft nu nog z'n zoon!.... Zou 'k nog 'n vrouw ermee gaan straffen?.... 'k Ben en blijf officier, van Wijk,.... de oude uitstervende, kaste-officier,.... Noblesse oblige, van Wijk.... 'k Sterf liever alléén en gek!’....
* * *
- Drie weken later stierf hij aan hersenvliesontsteking. Hij was de laatste van 'n echt-militair en oud-Hollandsch geslacht, dat gedurende bijna twee honderd jaren officieren aan de land- en zeemacht van de Republiek der Zeven Gewesten en 't Koninkrijk der Nederlanden geleverd had.
Buggenum, ‘Malborgh’, Mei 1923. |
|