Van toen en thans
(1925)–Johan Graafland– Auteursrecht onbekend
[pagina 121]
| |
[pagina 122]
| |
‘'t Leek me of daar 'n kleuren-vallei van vrede verpletterd lag onder de hooge wolken-legers’.... | |
[pagina 123]
| |
Gisteravond stond 'k op den heuvelrand van Leeuwen, die loopt van dat gehucht naar de Roermondsche buitenherberg ‘Mijnheerkenshof’. Voor me lag de mijlen-breede Maasgriend, die aan den gezichtseinder begrensd wordt door de buurtschap ‘de Weerd’ en de pachthoeve ‘Groot-Melenborgh’.Ga naar voetnoot(1) Daartusschen lagen de lage grienden, de eindeloos-grauwgroene steppen-velden en daarboven de late avond-luchten in hun coloriet van papaver-rood.... 't Leek me of daar 'n kleuren-vallei van vrede verpletterd lag onder de hooge wolken-legers, somwijlen gerand en getrast in dof-goud, vaak gedoezeld met vloeiend-vermillioen, hier en daar met plekken van helder-blauw.... Lagen in die vallei de ontzielde lichamen van duizenden, 't haat-zwaard nog in hun vuisten, de wanhoops-bajonet nog aan hun zijde, 't kleine kogelgat in hun hersenpan? Rommelde daar in die roode oorlogs-lucht 't laatste geschut om de overwinning van den Nacht op den Dag te voltooien? De wolken rijden zich in de lucht in lange slagorden, dichtbij-me als Grieksche phalanxen, ver-weg als Napoleontische massa's. Ze hadden voorhoeden en zijtroepen: er dreven opmarcheerende colonnes aan. Ze bezaten aanvoerders. Ze stormden soms voort onder 't bol-wapperen hunner vaandels en standaarden. Ze deden hun laatsten storm-ren op de uitgemergelde leger-resten van den stervenden Dag, die | |
[pagina 124]
| |
vluchtend en vechtens-bang zich schuilden onder de maskeeringen der kanadas-boomen.... 'n Spoorwegbrug lag dwars door dat landschap, waar de Nacht met den Dag vocht, en de brug lag er met haar vier segmenten-overspanningen als een nieuw uitgevonden oorlogswerktuig in haar gewirwar van diagonalen en verticalen....
* * *
Waar ter wereld had 'k voorheen zoo'n vallei en zoo'n gevecht gezien? Want 'k had ze gezien.... En 'k geloof niet, dat we reïncarneeren en dat dergelijke gezichten-uit-'t-verleden als bewijzen voor ons vroeger zieleleven zouden kunnen gelden....
* * *
Hedenavond dwaalde 'k weer door de Maas-grienden thans in de vallei tusschen Asselt. Neer en den Buggenumschen ‘Maasbongerd’. Weer zoo'n verledens-vallei, maar nu vaal-vereenzaamd en geen oorlogs-lucht.... Hóóg boven me en allerwegen aan alle horizonten, satijnde 'n mengeling van melancholieke avond-tinten: licht-mauve als uitgewaschen op 'n waterverfschets en daar-door-heen vele vlakken van rose nuances, 'n wonderlijk-mooi kleuren-mengsel als de overgang van teer-geel naar de koon-kleur van 'n ‘pêche Melba’.... En plots herinner 'k me nu, waar 'k voorheen die vallei en die verven zag: 't was in den zomer van 1920, toen 'k bij zonsopgang uit de sleeping-car van de Middeneuropeesche expresse keek en de wijde Rijn-vallei van den beneden-Elzas en van Zuid-Baden bewonderde....
* * * | |
[pagina 125]
| |
Deze vallei der grienden was meer verrustigd dan gisteravond. Ze leek me 'n onmetelijke begraafplaats, maar de lichamen der duizenden lagen nu ‘onder’ en niet meer ‘aan’ de oppervlakte. Ze lagen onder me te vergaan in de natte, klamme Maasklei. Skeletten bleeken in scherpe zandlagen en in droge woestijnen, maar vergelen en verbruinen in deze klei-vallei, die niet conserveert, maar vernielt. Die doodsklei maakt de koppen en de beenderen eerst bros, dan melig en daarna keert 't skelet tot stof en tot klei terug... waaruit 't voortkwam. ‘Gij zijt stof en tot stof zult ge wederkeeren!’ Met deze Aschwoensdag-gedachte dwaalde 'k op dezen zomer-avond door de vallei der grauw-groene grienden... Zou ze niet ééns 'n verrijzenis-vlakte kunnen worden, waar bij 't Laatste Oordeel de verheerlijkte lichamen zich tegen elkaar zouden dringen, schouder aan schouder, met ingehouden ademtocht, starend naar God?... Zeisen en maai-machines hadden deze vallei afgegraasd en.... voor 'n verzameling van massa's pasklaar gemaakt.... Ze lag er kaal-geschoren, bijna-kleurloos, tot aan de begrenzende dorpen. Alleen aan den Maas-kant tintelt 'n smalle strook rivierklei-gras, afgezoomd door wilgen-bosschages. Daarachter ligt de Maas-bedding, ondiep en met water, dat voortkruipt als 'n donker-gebruneerd monster,.... zonder zichtbare rimpeling en zóó vuil, dat de idee van zelfreiniging verdwijnt. Als 'n voorhistorische rivier rolt de vrije Maas hier voort, met willekeurige kartel-bochten en kronkel-verruwing. Aan de overzijde, - de stroomzijde, - schuurt 't vale, trage water de lage oevers af tot zware klei-muren, steil en geschilferd door de zon, en staat aldoor op 't punt om eenige voeten in te storten. Aan deze zijde slibt de rivier aan, tergendtraag en met vet-zwart slijk.... Zij beschikt over den tijd van eeuwen en over 't vuil van fabrieken en stadsriolen. | |
[pagina 126]
| |
De rivier distribueert ‘à bon merci’: ze bevoordeelt en benadeelt zonder rekenschap te geven. En als wij, menschen, gaan knoeien en gaan peuteren, haar bedijken, haar uitbaggeren, haar oevers met steenslag en met wissen beplanten.... dan negeert ze ons, ze blijft voortsluipen, ze blijft weerspiegelen, maar alleen kale kaden en geen origineele rivier-gezichten: ze bespoelt den granieten oever niet meer met zaden en met gladde steenen: geen zandvlekken werpt ze meer op haar klei-boorden. Ze is dan vertechniekt en haar charme gaat teloor....
* * *
'k Dwaalde en mijmerde verder.... Glad en groen als veel-bespeelde en goed-verzorgde zachte tennisvelden lagen de Maas-grienden om me heen, af en toe in hun grauw-groene weemoeds-kleur gebroken door vormlooze perken van wilde, dof-witte scheerbloemen. Ook vond 'k er eenige plassen, effen water-wielen, oud-zilverig van grondtoon, als groote open oogen droomend en starend in dien laten klaren avond van mauve en rose verven.... Onberoerd en onbeluisterd, in hun onbewogenheid gestyleerd tot kunst-conifeeren, stonden de wissen-boschjes om de griendplassen, en - 'k schrok er bijna van, - waren dat dwaal-lichten, die eruit wipten om 'n menuet op 't water te wagen?.... Maar niet lang duurden m'n gedachten aan 'n sage.... Kudden kraaien, die naar graswormen te pikken zaten, vlogen telkens als 'k naderkwam op, om iets verder weer neer te strijken. En.... 'k dacht weer aan die wolken van gisteravond. Ook die kraaien waren in troepen verdeeld. Ook zij hadden hopmannen en vendeljonkers. Zij echter leken me meer oorlogs-‘wezens’, de wolken meer oorlogs-‘symbolen’. De kraaien-kudden klapwiekten met metaal-harden vederslag. Als ze plotseling opvlogen, klonk 'n geluid als schoten | |
[pagina 127]
| |
spitse, scherpe degens uit de scheden. Ze scheerden in sierlijke slierten naar beneden. Eenige patrouilleerden in 'n lange rij, als op commando-afgericht, naar den wissen-griend aan de Maas en slurpten gulzig 't vale water.... Anderen lawaaiden in zwarte zigzaggen over me heen naar den boomengriend, waar ze in slanke kanadassen hun kwartieren hadden opgeslagen. Vanavond stonden die kanadassen er als donkere wachters om de grijze vallei van 't Laatste Oordeel en ze profileerden met hun kunstig-kanten ‘à jour’ tegen de mauve en rose lucht.... Hoe ongenaakbaar-trots leken me die spook-boomen met hun hooge kraaien-kasteelen! Verwachtten ze 'n minnestreel, die op hun legendarische figuren 'n ballade zou willen tokkelen? Op die griend-steppen vond 'k ook rijn-steenen, die de eigendommen der bezitters afpaalden. Ze stonden er in lange rijen, precies-afpassend en afpalend de grootte in bunders en roeden. Velen waren nieuw en leelijk: de beitel-inkervingen van den steenhouwer schuinden regelmatig van rechts naar links. Maar enkelen nog waren oud, verweerd, bemost, onhandig-gevierkant, verzakt in de vruchtbare rivierklei, en voorzien van karikaturen van letters en cijfers. En erop las 'k veel initialen van patriciërs dezer streken, wier herinnering alléén nog voortleeft in de anecdoten van oude pachters en in de gebarsten olieverf-portretten van aanverwante nazaten.... Eindelijk bereikte 'k de grenslaan van den kanadas-griend, die terugliep naar 't dorp. Er zijn zoo van die lanen in landschappen van oude landen, waarin de dwaler aanvoelt, dat er eertijds reiskoetsen doorhosten en postruiters ‘hot en her’ galoppeerden. Zoo was die laan.... Diep en dwars drongen er de karresporen in den vettigen grond; afgetrapt hingen de graszoden aan de verwaarloosde bermen, en 't perspectief dier laan eindigde in 'n ver takkenspel, waar-door-heen de late lila lucht verbleekte....
* * * | |
[pagina 128]
| |
Ongemerkt was de schemering voorbijgewiekt en viel de donkerte neer, eerst in 'n muis-grijze waas, daarna zacht-zwart als trilde 't licht der stervende schemering nog na..... Weer bemerkte 'k van verre de lange brug over de Maas. Echter nu niet als vernielings-werktuig, maar als 'n stuk uit 'n bouwdoos,.... zoo futiel ten opzichte van de wijde, vale valei der grauwe grienden en de hooge koepel-lucht der aankomende nacht-kleuren.... 'k Naderde 't dorp. 't Werd merkbaar-warmer. De zwoelte van den kom verving de kilte van 't rivier-milieu. 'k Onderscheidde nog de korenvelden in alle vormen:.... ongemaaiden, weelderig-wit-geel als bleeke vlechten en wrongen van aschblonde vrouwen,.... onder de machine gevallenen, regelmatig gestoppeld als ruggen van roskammen,... ook nog volgens ouden trant met de hand gesnedenen neergevallen onder de vlijm-scherpe zeisen en met den maai-stokhandig in garven gegooid om morgen tot schooven te worden opgezet. De karresporen en de valleiwegen vernauwden zich tot veldpaden, die weer versmalden naar gelang de grond vruchtbaarder werd. Toen kwamen de meidoorn-heggen van den dorpsrand en dan de ‘wegels’ tusschen de heggen als smalle steegjes, koel-donker en zich tot enge bladeren-tunnels vormend als kastanje- of noten-boomen er-over-heen hingen. Daar kreeg 'k 'n inkijk op de Dorpsstraat, waar de boeren nog gehurkt tegen de stoepen lagen en weerprofeet speelden. 'k Trad den moestuin van 't buitenhuis binnen en 'k hoorde uit 'n linde de laatste avond-rapsodie van den merel jubileeren.... En 'k dacht aan de grijze grienden van 't Laatste Oordeel....
Buggenum, ‘Malborgh’, Zomer 1922. |
|