Op het conyn.
BY het verschuylende Conyn het geene de hooven berooft, kan men de Dieven vergelijken, die me[e]de vreesagtig, voor het Geregt, zig verschuylen: alzo het gebod Gy zult niet steelen. Deut.5.v.19. haar overtuyg[d], als die zulke dingen doen, strafwaardig zijn; dog het waar te wenschen, dat 'er geene waare die haar aan moedigden, door haar als te dekken; dan zoude het oude spreekwoord veelzins waar bevonden worden.
Waaren 'er geen Heelders,
Daar waaren geen Steelders.
Dat deeze Menschen dagten, die moet een Dief deeld baat zijne Ziele, hy hoord eenen vloek ende hy geeft het niet te kennen. Prov.29.v.24. Zy zouden de volgende bestraffinge Gods, in dit stuk, niet onderhavig zyn, wat hebt gy mijne inzettinge te vertellen? ende neemt mijn verbond in uwen Monde? dewijle gy m[i]jne inzettinge haatet, ende myne woorden agter u heenen werpt; indien gy een Dief ziet zo loopt gy met hem. Psalm.50.v.16. dezulke zyn, zo wel als den Dief, deeze Vloek onderworpen, dit is de Vloek, die uytgaan zal over het gantsche Land: want een ygelyk die steeld zal van hier uytgeroeid worden, desgelyks een ygelijk die valschelijk sweerd zal van hier uytgeroeid worden: ik brenge deezen vloek voort, Spreekt de Heeren der Heirschaaren, dat hy k[o]me in het huys des Diefs. Zach.5.v.3. Die gestoolen heeft en steele niet meer, maar Arbeide liever, werkende dat goed is met de handen, op dat hy hebbe meede te deelen, den geenen die nood heeft. Ephe.4.v.28.
Om Diefstal Achan moest van kant,
Met Wyf, met Kind, met Haaf, verbrand:
O helsche heb-Lust! noit verzaad,
Wat Legtge grond tot alle kwaad.