Op het vuur.
GElijk als het vuur, onder de hoofd-stoffen, het allerdoordringenste en vlugste is, zo is ook den Godsdienst het eedelste en verheevenste van alle menschelijke doeninge. Van ouds hebben de volkeren het vuur, om zijn uytmuntende hoedanigheid, godlijke eere beweesen, zoo deede de Persianen, Grieken, Armeniers, en Kosten: gelijk ook de Romeynen, alwaar de Vestaalsche Nonnen het gedurig Vuur moesten bewaaren: ook moest, zelfs onder Israel, het vuur gedurig brandende gehouden worden, het geene op de eerste offerhande in den tabernakel, uyt den Heemel gedaald was, Lev.6.v.13. waarom God Nadab en Abihu door 't vuur verteerde, om datze met vreemd Vuur tot den Altaar kwamen. Lev.10.v.1. voor teegenwoordig, nu alle plegtigheeden des voorbeeldigen dienst ophouden en God in Geest en Waarheid aangebeeden word. Joan.4.v.24. Zo word het innigste des Godsdienst by Vuur vergeleeken, het welke is de Liefde de Band der Volmaaktheyt Col.3.v.14. deese is de vervullinge der gantsche Wet ende Propheten Math.7.v.12. De Liefde is sterk, als de Dood, den yver is hart als het Graf: hare koolen zyn vuurige koolen, vlammen des Heeren. Veele Wateren zoude deeze Liefde niet konnen uytblussen: Ja de Revieren zoudeze niet verdrinken: al ga[ve] imand al't goed van zyn Huys voor deze Liefde, men zoude hem te eenemaal veragten Cant.8.v.6.
O[o]spronklyk Vuur der Liefdens gloed,
Dog onze Zielen tint'len doed!
Brand uyt de Neyging tot het kwaad!
Weest onzer H[e]rten toeverlaat!