| |
| |
| |
Op de leerzaame zinnebeelden,
Tot ZEEDE-LESSEN ter DEUGD,
En AANMOEDIGING tot GODZALIGHEID;
Van Hendrik Graauwhart.
Wanneer de Mens, na zyne ziel volslaagen
Gezuiverd, na het Lyf onsterflik leeft,
Zal hy het schoon verband, wat ider heeft
Met Oorzaak en Gewrogten, buiten plaagen,
Hoe langs hoe meer beschouwen, en alom
Den Schepper, in het waare Heiligdom,
Een vrolik danklied zingen,
| |
| |
Een kleiner maat in kennis, hier bevonden,
Verhinderde den kloeken Schryvers nooit,
Als hun Verstand een stof op niew voltooid
Verkreeg, dat zy die hebben afgezonden
Tot andere, ten eind men Looven zou
Den Stigter van het zaakelik gebouw
Des werrelds, allerweegen
Van wonderen door-reegen.
Na dit beslag kon elks vernuft zig voegen.
Daar deeze dus bedoeld het Noord-kompas:
Daar die bereid verdubbeld Spiegel-glas,
Om Hemelen, om Aarde deur te ploegen,
Ontvouwende den kreits van meenig Maan,
Waar binnen Zon en vaste Sterren staan,
By keer, hun glans genooten.
| |
| |
Daar zommige de Bergen of de Hoolen,
Beklimmen, of bepeilen, en bezien
Het geen ten Prijz des Maakers mogt geschien:
Daar andere tot by de koude Polen,
Of punten van den Aardbol, zelfs op Zee,
De verte van, of digtheid aan een Rêe,
Daar wetenschap en kunst om stryd als kimmen:
Daar wyder dan een Reus Het Ooge slaat
Een Dwerg, die op des voorsten schouder staat:
Daar dat behulp voorby de duistre kimmen
Ons voerde: daar vergroot-gezigt ontdekt,
Welk aart van Dier uyt Edik voedsel trekt,
Als kribben zyn voor Ezels:
| |
[pagina XXVII]
[p. XXVII] | |
Daar voor die Godverzaakers is beweezen
Het onderscheid in Oorzaak en gewrogt,
Na hun begrip vermengd, en vals gezogt
Het Heilig Boek verstaaneloos te leezen:
Daar nu de schrift geleerdheid word gepaard
Met wysgeert, en volstrekt geëvenaard,
Was Graauwhart mê bewoogen
Te zien uyt honderd Oogen.
Hy Zinnespeeld op hooge schynsel-vuuren,
Op Ligt, op Lugt, op Vogt, op Aarde: meest
Op wonderbaar verschil der stand van Beest,
En Boomen; ja hy treft, door die Natuuren,
Des Mensen Deugd of Ondeugd. Zo gewis
Als Graauwharts Boek van diepen arbeid is,
Moet zulks, in onze daagen,
Aan groot en klein behaagen.
Jan Bagelaar.
|
|