te zeggen. Hij zwijgt. Vertrouwelijk en gesterkt als een man, die het weet dat hij met lijf en ziel God toebehoort.
Hij staat op, loopt naar de trap. Ze hebben het zo geregeld dat hij in de kamer slaapt waar Neel haar kind gekregen heeft. Dirkje slaapt in haar eigen kamer, er naast. Moe-Marthe is nog in huize Vroegop.
Voor hij inslaapt, is er, klaar als het gebeuren, toen: maandagochtend! Als een vertraagde film ziet hij het: Zo benieuwd was hij hoe het met Jaap en Lien gegaan was in de nacht, dat hij door de achterdeur hun huis binnen ging en gewoon, alsof hij hun vader was, de trap op liep. Hij ziet het weer.
Ze slapen nog. Zijn niet wakker geworden van het openen van de deur. Zij ligt met haar hoofd in zijn hals, haar arm boven de dekens om zijn schouder. Hun nieuwe huwelijksbed, denkt hij. Mooie mensen, jonge mensen. Vooral... Betaamt het wel dat hij zo naar haar kijkt? Hij? Lien beweegt zich, alsof ze zijn blik voelt. Zijn ogen beginnen met een glans, die om zijn mond tot een glimlach wordt. Bijbelrot, die hij is: ‘zonder vlek of rimpel’. Zo is ze.
Lien rekt zich. ‘Goeie morgen,’ zegt hij. ‘'t Is tijd, hoor!’ In een ruk richt Lien zich op, wrijft haar ogen, trekt met een snel gebaar haar nachtgoed recht. ‘Noom Chiel!’, en komt overeind.
Jaap wordt ook wakker, en daar zitten ze voor hem.
‘Het is zeker goed nu?’ vraagt hij.
Ze zijn bijna te verlegen om ja te zeggen. Er is zoveel geweest. Maar ze kijken elkaar aan, knikken dan en Jaap legt zijn arm om zijn vrouw.
Iemand die verder nergens van weet zou het vreemd vinden, misschien zelfs onheilig, maar Lien en Jaap begrijpen het, voelen aan dat het zo wel moet. Er moet iets gebeuren, dat het onnodig maakt erover te praten. En het gebeurt. ‘Als je het nu maar vasthoudt in zijn kracht.’ Chieleke vouwt zijn handen, eenzelfde gebaar is er tegelijk bij de twee gelukkige mensen voor hem: ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt.’
Na het amen kijkt Lien hem aan met tranen in haar ogen. ‘Vader,’ zegt ze. Zó lief heeft ze hem, die hen de weg wees naar elkaar en naar Hem.
Chiel knikt. ‘Kom! Opstaan! We gaan eens kijken wat we nog over hebben.’
Het weer was die vroege ochtend merkwaardig goed. Terwijl Lien thee zette in haar vuile, natte kleren, gingen Chieleke en Jaap even de moddertuin in. Het was zo stil buiten.
Toen sloeg de klok. Ze telden onwillekeurig, hoewel ze het wisten: zes uur! Van dat uur af is hun geploeter begonnen. Die maandagmorgen.