Erato
(1646)–Leonardus Gouwerak– Auteursrechtvrijomhelst van verscheyde minne-deuntjes, sangh-rijmpjes ende nieu-quelige veersjens
Stemme: Nae dien de Goddelijckheydt.Met suchten en geween,
Offer ick mijn gebeen,
Aen den Godt alder Goden,
Benaut roep ick hem aen,
Want ick nae sijn geboden,
| |
[pagina 243]
| |
Noyt te recht heb gedaen.
2. Voor weynigh ydel vreught,
Leef ick in ongeneught,
Ick mach mijn wel beklagen,
Dat ick den schonen tijt,
Van mijn verlopen dagen,
Soo boete-loos ben quyt.
3. Wat is het Werelts doen,
Daer ick mijn toe ginck spoen,
Ick heb mijn jonge leven,
Tot de Wereltsche vreught,
En dertelheyt begeven,
Dat was mijn meest geneught.
4. Noyt dacht ick schier op Godt,
Om doen nae sijn gebodt,
| |
[pagina 244]
| |
Het sal soo nou niet komen,
Heb ick dickmael geseyt,
‘t Geen ick nu heb vernomen,
Nu ick bey neer geleyt.
5. Wat is de Werelts vreught,
Daer ick in schiep geneught,
Siet hier dees ledematen,
Die ick te bruycken plach,
De dwangh doet het haer laten,
Mijn vreught maeckt droef beklach.
6. Wat boet is dit gedaen,
Dat ick Godt steets roep aen,
Ick legh met matte leden,
Tot Godes diensten bereyt,
Die ick niet kan besteden,
Tot swerelts ydelheyt.
| |
[pagina 245]
| |
7. Ick bid een bee o Heer,
Een bee en dan niet meer,
Dat ghy mijn dogh wilt geven,
Een haest verlopen stont,
Tot lengte van mijn leven,
Dat ik magh sijn gesont.
8. Ick sal de weynich tijt,
Besteen met grote vlyt,
Ick sou mijn beter bereyden,
Wanneer de Heer dan quam,
Soo sou ick geren scheyden,
Als mijn de Heer wegh nam.
|
|