De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– AuteursrechtvrijLaatste hoofdstuk.Dit laatste hoofdstuk is bestemd voor de mededeelingen, welke mij nog onder 't afdrukken mogten worden toegezonden, en de opmerkingen, welke ik zelf onder 't nalezen maakte. De eersten zijn weinige, de laatsten niet vele; en zoo zal dit hoofdstuk kort zijn.
Sommige lezers hebben bij den naam Willem Barendsz. op bl. 6 aan den beroemden zeeman gedacht, die met Heemskerk op Nova-Zembla overwinterd heeft. Neen, deze kan hier niet bedoeld zijn, want hij was geen Amsterdammer, en stond ook noch als zeer rijk noch als hoogzuinig bekend. Men begrijpt, dat er meer dan één Willem geleefd heeft, die een Barend tot vader had, en hij, wien Hooft als Warenar, en Breêro als Gierige Gerrit ten tooneele voerden, was een heel deftig man. Hij en zijn wederhelft, Griete Klaas-Korsdochter, waren aan de voornaamste familiën te Amsterdam vermaagschapt, en al de eigenaardigheden van hun karakter en bedrijf, hun kleeding en huishouden, zoowel als de anekdotes uit hun dagelijksch | |
[pagina 692]
| |
leven, waren, toen Hooft en Breêro hun kluchtspelen schreven, nog in levendig aandenken; en daarom dan ook had elk tooneel, ja, bijna ieder vers van den Warenar toen een beteekenis, die 't nu lang verloren heeft. Trijnnicht, bij wie Hooft Warenar te gast laat gaan, leefde zelfs nog toen de klucht op het tooneel kwam. Zij was een deftige matrone, Trijn Klaas-Gaefsdochter, wier moeder eene zuster van Willem Barendsz. was. Zij was tweemaal gehuwd geweest: eerst met den Stads-Secretaris Lambert Opsy en na diens dood met den vermaarden Joost Jansz. Beeldsnijder; en als in latere jaren de beroemde Burgemeester Nikolaas Witsen soms een vertooning van den Warenar heeft bijgewoond, dan heeft hij in die Trijnnicht zijne overgrootmoeder kunnen herkennen.
Als voorbeeld van een straatnaam aan 't volksvermaak ontleend (zie bl. 101) werd mij te 's Gravenhage nog het Pinksterbloemelaantje genoemd; doch men wist niet, of die naam van de op bl. 226 vermelde Pinkster-dames, dan wel van een uithangbord aan een kroeg afkomstig was.
Bij de Kersvermaken (zie bl. 163-171) kan nog het Loenensche Kolfslaan vermeld worden, dat vroeger, namelijk tot 1830, jaarlijks op den tweeden Kersdag plaats had. Men vindt daarvan een beschrijving in de Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het Onderwijs en de Opvoeding, Maart 1870. Acht kolvers, voorzien van houten kolven en houten ballen, verdeelden zich in twee ploegen. Zij begonnen aan 't Regthuis van Loenen en sloegen de ballen langs een bepaalden weg naar 't Slot Kroonenburg, waar 't op de keukendeur gemunt werd. Wie er 't eerst zijn bal tegen sloeg won de eerste partij. De Heer van Kroonenburg trakteerde de kolvers op bier en liet appelen strooijen onder 't kijkende publiek. Van hier ging 't weêr de Dorpsstraat langs, met kolfslag op slag, en de tweede partij werd gewonnen tegen de deur van den molen; de derde tegen de keukendeur van 't Huis van Velde, waar almede bier gedronken en naar appelen gegrabbeld werd; en eindelijk de vierde tegen de deur van 't Regthuis hetzij van Vreêland of van Loenen, wat afhing van het weêr. 's Avonds was 't feest in de herberg, want voor de winst werd wijn gedronken. Natuurlijk maakten de boeren 't met hun kolfslaan niet beter dan Kornelis met zijn raketten, en werd er dikwijls een glas gebroken - voor aan de straat.
Maar dat was niemendal, - de Heer van Kroonenburg betaalde alles. De mededeeler in de Bijdragen meent, dat dit volksvermaak dagteekent van 1296, toen de moordenaars van Graaf Floris op Kroonenburg gevlugt waren en belegerd werden. Hij gelooft, dat het Slot omstreeks Kers- | |
[pagina 693]
| |
mis overgegeven is, dat één der gevangen Edelen in een spijkervat gerold is, en wel langs denzelfden weg, dien de kolvers volgden, en dat het kolfslaan tot een gedachtenis daarvan is ingesteld. Wel is het mogelijk, dat dit kolfslaan uit de middeleeuwen dagteekent, en ingesteld is als vreugdefeest na de inneming van Kroonenburg, - ofschoon 't even mogelijk is, dat het van oudsher een Tweede-Kersdagsvermaak is, gelijk het Steffenen in Drente; maar van het rollen met een spijkervat te Loenen spreekt historie noch overlevering. Wat de laatste verhaalt aangaande Gerrit van Velzen, zou niet dáár maar te Leiden geschied zijn. Men kan dit, ofschoon 't niet gebeurd is, toch afgebeeld vinden in het achtste hoofdstuk van Domselaers Leven en daden der Heeren van Amstel.
Bij het nalezen van het 13e hoofdstuk van het Derde Boek bespeurde ik, nog een vermaak vergeten te hebben, en wel - de Eerste missen. Wanneer een priester zijne eerste mis gedaan had, vierde hij een vrolijk feest, en gemeenlijk genoot hij zelfs vrijdom van excijs voor den wijn, dien hij daartoe opdeed. En hoe aanzienlijker zijn geslacht was, hoe grooter feest. Was hij een burgemeesterszoon, dan werden ook burgemeesters van andere steden genoodigd, om ‘sijne stacie ende hogen dach te helpen houden’. Ja, somtijds zelfs was het een algemeen volksfeest, en er bestaan voorbeelden, dat voor een Eerste mis, even als voor een kermis, met klokgelui vrijgeleide afgekondigd werd; - welk vrijgeleide twee dagen duurde en wel zondag en maandag, van zonsopgang op den eersten, tot zonsondergang op den tweeden dagGa naar voetnoot1).
Ten aanzien van den Prinsjesdag heb ik nog op te merken, dat een schilderij van Jan Steen, thans in 's Rijks Museum te Amsterdam geplaatstGa naar voetnoot2), ons de viering van een zeventiende-eeuwschen Prinsjesdag te zien geeft, hoogstwaarschijnlijk dien van 1672, toen er een buitengewone opgewektheid heerschte, omdat het de eerste was, dien men weêr opentlijk vieren mogt, en men in den Prins ‘den redder van 't vervallen Vaderland’ begroette. Wel draagt de schilderij geen jaarteekening, maar er is eene andere, de Boerebruiloft namelijkGa naar voetnoot3), waar werkelijk het jaartal 1672 op gevonden wordt, en de gelijktijdigheid van beiden blijkt, daar men eenige personen uit de eene in de andere terugvindt. Aan den wand hangt een portret van Prins Willem III aan een oranjelint met een oranjestrik, en op den voorgrond drinkt een man een glas ‘op 't welvaren van den Prins’, en doet zulks met alle plegtigheid | |
[pagina 694]
| |
- geknield en met een bloot zwaard in de hand, - terwijl het lied wordt gezongen: Wij schreeuwen als leeuwen:
Nassouwe getrouwe!
Met het zwaard in de hand
Voor den Prins en het Land:
Vivat Oranje!
Om nu de Volksvermaken, gelijk zulks behoort, met muziek te besluiten, geven wij hier den hedendaagschen doedelzakblazer. 't Is een Italiaan, die bij Garibaldi als stafmuzikant heeft gediend - volgens hem zelven namelijk, maar volgens anderen: een Amsterdamsche jood, die zich op de kermis als Italiaan verkleed heeft. Hoe dit zij, de man is, zoodra de Amsterdamsche kermis was afgeloopen, een kunstreis door Zuidholland gaan doen, en staat hier, gelijk hij, den 22n October 1870, op de Voorstraat te Sommelsdijk naar 't leven geteekend is. |
|