De volksvermaken
(1871)–Jan ter Gouw– Auteursrechtvrij
[pagina 466]
| |
Vierde hoofdstuk.
| |
[pagina 467]
| |
Onder de markten stonden de Paardemarkten steeds bovenaan. Zij zijn nog dagen van vermaak en vol woelig leven; op de Zwolsche Palmpaardemarkt waren in 1869 meer dan duizend paardenGa naar voetnoot1), - de menschen zijn niet geteld. Maar vroeger waren de paardemarkten razend pleizierig, en er werden daarom ook aparte liedeboekjes voor gedrukt; de Amsterdammers hadden ‘de Abkouder Paardemarkt’, dat in de vorige eeuw dikwijls herdrukt is. Uit alle steden en dorpen van rondom kwamen de pleizierreizigers met wagens vol aan, de liedeboekjes in de hand, zingende langs den weg, en luid hoezee! roepende, en zwaaijende met hoeden en doeken, als ze de poort of 't dorp inreden. Vóór 34 jaren kon men te Utrecht, als het Palmpaardemarkt was, terwijl de Fransche komedianten van de Amsterdamsche Ertenmarkt op het Vreêburgsche tooneel La Muette de Portici speelden, de studenten in den bak een klucht zien vertoonen met een dronken paardekooper. Tegenwoordig biedt dezelfde Palmpaardemarkt veel edeler vermaken aan, b.v. ‘Concert à la Straus door het muziek van de Veldartillerie’Ga naar voetnoot2); maar of daar zooveel bij gelachen wordt, als bij de zooeven genoemde klucht, zou ik durven betwijfelen. Zelfs als een paardemarkt verliep, bleef de uitgaansdag toch behouden. Bommel had weleer een paardemarkt op vrijdag na Vastelavond; maar al in 't begin dezer eeuw kwam er geen paard meer. Zooveel te meer Bommelerwaardsche vrouwen en meisjes zag men er echter, waarom die markt toen ‘de Bommelsche mutsenmarkt’ genoemd werdGa naar voetnoot3). De Beestemarkten waren even vermakelijk als de Paardemarkten, en zijn 't zeker nog wel; lees er de ‘Elburger Beestemarkt’ in den Gelderschen Volksalmanak van 1864 maar eens op na; 't is alweêr hetzelfde tooneel als de Dieverdermarkt en de boerekermis. Maar, wat nu toch 't geval niet meer is, - de deftigste heeren bezochten weleer de beestemarkten. Te Delft had men een Vette-beeste- en varkenmarkt op drie donderdagen in November, die ‘toondagen’ genoemd werden, en ‘naar ouder gewoonte’ hadden de Raadsheeren van den Hove in 's Gravenhage dan vacantie, ‘waaruit men kan afnemen’ zegt Bleiswijk, ‘de oude vermaartheid dezer toondagen’. Het huren van boerenknechts en meiden geschiedde weleer ook op de markten, en daar natuurlijk het overblijvende gedeelte van den dag aan de vrolijkheid werd gewijd, zoo leverden die dagen almede bijdragen tot de volksvermaken. Te Utrecht kent men den Jutjesdag. Al de boerenmeiden, die een dienst zochten, kwamen op de Neude staan met een takje in de hand; was de huur gesloten, dan brak men het takje. Aan den Hitzert in Zuidbeijerland was het tweemaal 's jaars Knechtjesdag. Hier werd de huur gesloten met klappen in de hand even als de | |
[pagina 468]
| |
koop op een beestemarkt. Na de markt volgde de kermispret. De vedel ging in de herberg, er werd bier en jenever gedronken, en verbazend veel warm brood gegetenGa naar voetnoot1).
Onder de weekmarkten is er sedert twee eeuwen geen vermaarder dan de Amsterdamsche Botermarkt, zoo zelfs dat er een nieuw woord uit geboren werd ter vervanging van het oude ‘scharluin’, t.w. ‘Bottermarksjongen’. De Botermarkt, die jaarlijks de kermis in folio vertoonde, gaf elken maandag een editie in duodecimo. Tsaar Peter vond de Botermarkt zoo vermakelijk, dat hij die ook wel meê naar Rusland had willen nemen, en in de herberg de Olifant, waar Tetje Roen zijn grappen verkocht, dikwijls een brandewijntje ging drinken. Nog vóór een goede veertig jaren ging in alle herbergen (en die waren er toen veel meer dan nu) de vedel bij zang en dans; terwijl de goochelaar bij 't Kaaspleintje en de kwakzalver achter de Waag keelen opscheurden, dat de hondjes in den kippenhoek vanschrik begonnen te janken. De hedendaagsche Botermarkt heeft de heer Lodeesen bezongen in alexandrijnen, die elk in zijn ‘Ernst en Luim’ kan nalezenGa naar voetnoot2), waarom ik er hier niet meer over behoef te spreken. Gelijk de Botermarkt het vermaakveld is voor de mannelijke helft van Amstels maandaghoudend publiek, zoo is de Noordermarkt zulks voor de vrouwelijke helft, en 't vermaak, dat deze daar genieten heet lapjes keeren. Maar toch is 't niet enkel om lappen on oude japonnen, dat zij er heen gaan; o neen, de Noordermarkt is heden nog precies hetzelfde wat Domselaer haar voor meer dan twee eeuwen noemde: | |
[pagina 469]
| |
‘een Noachs ark, waar men schier alles te koop ziet wat bedenkelijk is’, - met dit verschil echter, dat in Noachs ark slechts vier vrouwen waren, en men, op een mooijen maandag-namiddag er op de Noordermarkt wel vierduizend kan zien rondscharrelen. Tegenwoordig wordt dit vermaak aan de vrouwen der lagere volksklasse overgelaten; maar nog vóór een halve eeuw gingen alle Haarlemmerdijksche juffrouwen op roode of groene muilen en witte kousen er heen.
Van ouds - ik wil zeggen in de vroegere middeleeuwen - werden de weekmarkten bij voorkeur op zondag gehouden; dan hadden de menschen het best den tijd om rond te kuijeren, en den meesten lust om eenig vermaak te genieten. Maar al in de 14e eeuw werd dit te keer gegaan. De Bisschop van Utrecht gaf een gebod, ‘dat men Sonnendaghes ghene marct hantieren en moet, omme des willen, dat die lude ghemeenlike te min te kerke comen’. En de Graven verzetten de markten, die op zondag gehouden werden op andere dagen. Te Middelburg deed Graaf Willem IV zulks in 1338Ga naar voetnoot1) op verzoek der Overheid, om aan geheel Walcheren een voorbeeld ter navolging te geven. Maar toch verdwenen de Zondagsmarkten niet; want waar de koopers kwamen, bleven de verkoopers niet weg, en waar 't volk vermaak zocht, werd de gelegenheid ook wel gevonden. Werd het ‘cramen setten’ op zondag verboden, dan verkochten de winkeliers in hunne huizen aan de Markt; werd hun verboden het ‘venster ondec’ te hebben, dan plaatsten zij een teenen horde of een mat daarvoor. Overal had men nog in de 17e eeuw markten op zondag, hier een fruit- en daar een vischmarkt, ginds een markt van honden en katten, duiven en konijnenGa naar voetnoot2), elders van boeken, prentjes en liedjes; en daarbij werden allerlei vermakelijkheden gegeven: kamerspelen en komediën, schermscholen en danskamers. Er werden voortdurend, maar vruchteloos, keuren gemaakt om die te verbieden. De Amsterdamsche Bloemmarkt - van ouds beroemd als een lustwarande, ‘hebbende een grooten toeloop van volk, haar vermaak daarin scheppende’, ja, zoo vermakelijk, dat Burgemeesters er hun woonplaats kozenGa naar voetnoot3), - was ook, nog in onzen tijd, een zondagsmarkt, maar die ook den geheelen maandag duurde. Op zondagnamiddag was die Bloemmarkt de geliefkoosde wandeling van Amsterdamsche moeders met haar kroost, en na 't ‘bloemenkijken’ werden er wafeltjes gedraaid en gouden torren gekocht. De schilderachtigste en levendigste, schoon niet de bevalligste zondagsmarkt, die nog ergens in ons Land te vinden is, is de Amsterdamsche Sint-Teunis. Verbeeld u gevels en muren, leuningen en stoepbanken, behangen met jassen en pantalons, japonnen en omslagdoeken, waar mirakelen meê geschied zijn, - want verleden week waren ze oud en nu | |
[pagina 470]
| |
zijn ze allen nieuw geworden; - tafels op schragen, bedekt met hoeden en schoenen, die reeds ten derdenmale nieuw zijn; - pothuizen, van binnen en van buiten overladen met oude boeken en geplukte vogels, en kelders, volgestapeld met galanteriën, zoutevisch, muizevallen en bolussen; - de straat overdekt met porcelein en glaswerk, kachels en ijzeren potten, kant en neteldoek; - en langs en tusschen dat alles een langwerpige massa, zaamgekneed uit menschen, paarden, vigilantes, karren, augurkjeswagens, koekjesbakjes, eijermanden, vijgen, kokosnoten en schoenebakken; woelend en trillend en gonzend; duwend en dringend en stootend; snaterend en snaauwend en krijschend; een geur van zich gevend, dien de Bode in Vondels Gijsbrecht noemt: ‘benaeude lucht’; en een taal latende hooren, die de taalgeleerden noemen: ‘het afschuwelijkste dialekt, dat wij aan den beruchten torenbouw te danken hebben!’ - Wien deze teekening niet uitvoerig genoeg is, ga er heen, en zie 't origineel: hij zal er de volle kracht leeren begrijpen van Van der Palms woorden: ‘In Amsterdam leeft alles van den handel!’ Maar hij zal niet begrijpen, hoe zooveel buitenlui, die aan de frissche lucht gewoon zijn, het daar kunnen uithouden. Een zondagsmarkt buiten de poort was de Overtoomsche palingmarkt, eigentlijk een zondagochtendkermis, - waarom er dan ook alweêr een apart liedeboekje voor was: ‘de vrolijke Overtoomsche Visboer’, en de Maire in 1812 niet vergat er als volksvermaak melding van te maken. ‘Die markt trekt veele duizenden stedelingen, en de marktgang is een uitspanning’, zei de Nederlandsche Stad- en dorpbeschrijver, en hij verklaarde daaruit ‘het onbegrijpelijk groot aantal herbergen’ langs den Overtoomschen weg. Niet lang nadat Van Ollefen dit schreef, kreeg die palingmarkt zelfs een historische vermaardheid. Op den 8sten Mei 1796 (een zondag) trok een heele troep Amsterdamsche burgerkanonniers de Leidschepoort uit en naar de Palingmarkt, - niet om paling te koopen, maar om den palingboeren een pak slaag te geven. Immers die boeren waren ‘meest bekend voor Oranje-factionisten’, en de kanonniers waren heethoofdige Bataven en handlangers der Klubbisten. De kanonniers trokken den sabel en de boeren het mes; er werd duchtig gehouwen en gesneden, en al de Overtoomers beefden van angst. De Raad van Amsterdam was van oordeel, dat men geen kanonniers behoefde te bezoldigen, om met palingboeren te vechten, en wilde deze gelegenheid nu meteen te baat nemen om zich van die lastige kerels te ontslaan. En zoo maakte de Raad bij publicatie aan ‘het Volk van Amsterdam’ bekend, dat ‘het Corps Artilleristen’ was afgedankt. Maar die brutale kanonniers plakten ook een publicatie aan, waarin zij klaagden, dat zij ontwapend werden, ‘omdat zij het Vaderland wilden redden’. Wat zonderlinge verwarring van begrippen had die Bataafsche vrijheid toch ingevoerd! Palingboeren afranselen heette ‘het Vaderland redden!’ Maar de Klubbisten zaten er achter; en dezen was het eigentlijk om ‘de remotie | |
[pagina 471]
| |
van alle Oranje-ambtenaren’ te doen, welke de kanonniers in hun domheid met Oranje-palingboeren verward hadden. Dingsdags hielden de kanonniers een optogt van 't Funen naar den Dam, schaarden zich voor 't stadhuis, staken hunne sabels in de hoogte en zwoeren (als de Klubbisten hun hadden voorgezegd) ‘aan de order van ontwapening niet te zullen gehoorzamen’. De Klubbisten kwamen toen ook voor den dag, en verklaarden ‘dat zij in de capitaale zaak het eens waren met de braave Canonniers’. De helden van de palingmarkt drongen met geweld de Raadzaal binnen; en de Raad gaf toe, en herstelde de burgerkanonniers. En dit werd voor zulk een belangrijke gebeurtenis gehouden, dat er zelfs op de verjaring van die herstelling een lied werd gemaakt in den reeds vroeger genoemden ‘Vrolijken Sansculot’, op de wijs ‘van de Carmignoolen’: Triumf! die zich als Brutus kwijt,
[Ja, brutussen genoeg, wel waard dien naam te voerenGa naar voetnoot1);
Maar de edele Romein vocht nooit met palingboeren!]
En voor de dierbre vrijheid strijd;
[De Franschman lachte als van die vrijheid werd gekeuveld!]
Een rijken oogst van lijken maaidt,
Daar hij den blanken sabel zwaaidt!
[Die oogst was nul; er was geen palingboer gesneuveld.]
Heil zij den kanonnieren!
Vive le son du canon!
[Was dat geen knap Bataaf, die dat zoo rijmen kon?]
Ik besluit dit hoofdstuk met de Vrijstermarkten. Zij zijn van tweeërlei soort: zulke, die een huwelijk ten doel hadden, en zulke, die slechts voor 't kermishouden waren ingesteld, ofschoon deze dan ook meermalen een huwelijk ten gevolge hadden. Van de eerste soort levert alleen Schermerhorn het voorbeeld. Boerezoons, die graag een meisje wilden kiezen, bestelden ‘koopdag’ in de herberg de Valk, en lieten dit door den dorpsomroeper met bekkenslag bekend maken. De meisjes, die graag trouwen wilden, schikten zich netjes op, en gingen naar de herberg, waar zij wel onthaald werden. De herbergier las zeker berijmd reglement voor, dat met de handteekening en 't zegel van den schout voorzien, in de gelagkamer aan den wand hing; de ‘maakkoop’ handelde over en weêr. Was men aan beide zijden met den gesloten koop tevreden, dan werd de koopsom aan den vader van't meisje uitbetaald; maar kwam de vrijer vóór 't huwelijk te sterven, dan behield het meisje een derdedeel, een ander derdedeel kwam den schout en het laatste den armen toe. Na afloop der verkooping werd er rijstebrij met suiker en kaneel gegeten en de pret met een danspartij besloten. De Schermerhornsche Vrijstermarkt heeft voortgeduurd tot omstreeks 1730; later is de omroeper nog weleens rondgegaan, maar er kwamen | |
[pagina 472]
| |
geen meisjes meer op. Het berijmde reglement heeft nog tot het einde der vorige eeuw in de herberg gehangenGa naar voetnoot1). Op den Armsterdamschen Schouwburg werd in de vorige eeuw ‘de Schermerhornsche Vrijstermarkt’ dikwijls ten tooneele gevoerd, en in 't voorjaar van 1870 werd dat kluchtspelletje nog eens weêr opgewarmd in een Salon des Variétés. Van de tweede soort zal ik drie voorbeelden noemen, op ruimen afstand van elkaâr. De Schager Vrijstermarkt heeft nog tot in onzen tijd geduurd, doch had alleen het kiezen van een kermisvrijster ten doel. De meisjes vergaderden op 't kerkhof; de jongelingen kwamen er ook. De werveldraaijer aan 't hek kreeg van elk een dubbeltje, en weerde daarvoor allen, die er niet behoorden. De vrijers kozen elk een vrijster, en de arme meiden, die er overschoten, werden door de anderen uitgelachen; - 't is de onbarmhartigheid der gelukkigen, dat zij de ongelukkigen bespotten. Maar de werveldraaijer gaf haar bij 't heengaan ten minste haar dubbeltje terug; en dit was haar eenige troost. Te Lochem heeft men de ‘Maartekeur’, d.i. de meisjeskeus voor de aanstaande Meimarkt. Dan staan de boerinnetjes in een lange rij over de geheele lengte van het plein, en de jonge boeren wandelen er langs, en bekijken de landelijke schoonheden, en wie van haar het geluk heeft gekozen te worden, verlaat de rij en gaat vrolijk naar huis, terwijl de overschietenden hier even treurig het hoofd laten hangen als overalGa naar voetnoot2). Op de dorpen in den Eifel worden de kermisvrijsters niet gekozen, maar bij opbod gekocht; doch de meisjes zijn er niet bij tegenwoordig zooals te Schermerhorn. De trommelslager gaat rond om de jongelingen op te roepen. Een hunner heeft de lijst van alle meisjes; hooge prijzen worden er niet besteed, soms maar twee of drie penningen. Ieder heeft het meisje, dat hij koopt, gedurende de kermis tot speelnoot, en een ander mag haar bijna niet aanzien, of een der vier ‘hoeders’ tikt hem op de vingers en vordert boete. Hoe meer boeten hoe beter, want voor 't bedrag van dezen en de kooppenningen hebben later de gezamentlijke jongelui een vrolijken avondGa naar voetnoot3). |
|