Balans van de sociologie
(1974)–Joop Goudsblom– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |||||||||
EpiloogHet voorwoord bij dit boek, geschreven nadat ik de laatste hand aan de tekst had gelegd, is gedateerd 10 oktober 1973. Ik was toen veertig en sinds enkele jaren hoogleraar. Niet alleen ik zelf maar de hele universitaire sociologie in Nederland was nog betrekkelijk jong. Het vak was pas na de Tweede Wereldoorlog als studierichting aan de universiteiten ingevoerd. Degenen die toen tot hoogleraar waren benoemd vormden de eerste generatie van universitaire sociologen in Nederland. De meeste van hen hadden voor de oorlog sociografie gestudeerd; hun voornaamste leermeester was S.R. Steinmetz. In hun opvatting van de sociologie schemerde nog iets van de sociografische traditie door: zij waren over het algemeen sterk empirisch gericht, bezagen grootscheepse theorieën met enig wantrouwen, en verwachtten dat de resultaten van sociologisch onderzoek van praktisch nut konden zijn in het beleid. Het is de sociologie in Nederland in de eerste decennia na 1950 niet slecht gegaan. Het aantal studenten nam sterk toe, vooral in de jaren zestig, het docentencorps werd uitgebreid, en er kwamen nieuwe leerstoelen. Daarop werden personen benoemd, die na de oorlog met de studie waren begonnen. Zij vormden de tweede generatie van sociologiedocenten in Nederland. Verschillende van hen toonden aanvankelijk een neiging om zich te profileren als meer professioneel sociologisch dan hun iets oudere collega's die van huis uit toch maar sociograaf waren. Deze tweede generatie onderscheidde zich door een grote interesse in Amerikaanse voorbeelden; daaraan ontleende zij nieuwe onderzoeksmethoden en vooral ook een sterke gerichtheid op theorie. In de termen van dit boek zouden we kunnen zeggen dat de eerste generatie bijzonder veel waarde hechtte aan empirische precisie in de sociologie en de tweede generatie aan theoretische systematiek. Beide nu zagen zich rond 1970 geconfronteerd met een nieuwe generatie studenten, die een heel ander criterium voorop wensten te stellen: maatschappelijke relevantie. De radicale woordvoerders van deze nieuwe generatie, bij wie zich ook enkele ouderen aansloten, beschouwden een sociologie die | |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
alleen maar aandacht had voor precisie en systematiek als een toonbeeld van naïef en verwerpelijk positivisme, voortgekomen uit een weigering om de politieke implicaties van de wetenschapsbeoefening onder ogen te zien. Zij vonden het nodig opnieuw fundamentele vragen te stellen. Er leek zo een onoverbrugbare tegenstelling te ontstaan. Aan de ene kant stonden de beide generaties van reeds gevestigde sociologen, die tegenover de radicale nieuwlichters hun onderlinge verschillen al gauw vergaten. Aan de andere kant de critici, die de tijd gekomen achtten niet alleen voor een maatschappelijke maar ook voor een wetenschappelijke revolutie, op gang te brengen door een radicale herbezinning op uitgangspunten en methoden. Achteraf is duidelijker dan destijds wat beide partijen met elkaar gemeen hadden: een elan, een geloof in de mogelijkheden en beloften van de sociologie. Ook de heftige uitingen van crisis en desillusie, van sociologische zelfkritiek, wijzen in deze richting, want ze kwamen voort uit hooggestemde verwachtingen. Balans van de sociologie is geschreven vanuit een positie enigszins terzijde van alle drie hier geschetste standpunten. Vandaar de nogal afstandelijke en soms kritische toon. Qua leeftijd en beroep behoorde ik tot de tweede generatie universitaire sociologen. Ik had me echter nooit geheel met de door enkele vertegenwoordigers van deze generatie geproclameerde opvattingen over het vak kunnen verenigen.Ga naar eind1 Ik stond dan ook sceptisch zowel tegen de gedachte dat de belangrijkste problemen in de sociologie uitsluitend de precisie en de systematiek betroffen als tegen het idee dat alles uiteindelijk draaide om de relevantie. Het voornaamste argument dat ik tegenover deze opvattingen in stelling heb gebracht heet ‘reikwijdte’. Ieder wetenschappelijk inzicht, zo weten wij tegenwoordig, is context-gebonden (vgl. Prigogine en Stengers 1985), en voor de sociologie geldt dit wel in bijzondere mate. Het criterium reikwijdte herinnert hieraan en dwingt tot rekenschap omtrent de beperkingen van welke uitspraak ook die beoogt een sociologisch inzicht te formuleren - of het nu gaat om positivistisch gestelde ‘wetten’ dan wel om ideeën die bedoeld zijn om de wereld te hervormen.Ga naar eind2 De speciale aandacht voor reikwijdte werkt verruimend maar ook relativerend. De conclusies van Balans van de sociologie zijn dan ook, zoals Bart van Heerikhuizen (1974) heeft opgemerkt, niet geschikt om op marsmuziek te zetten. Toch zit er wel degelijk een positieve strekking in. De teneur is zeker niet dat we het streven naar precisie, systematiek en relevantie maar moeten opgeven. Het betoog waarschuwt | |||||||||
[pagina 149]
| |||||||||
alleen tegen het eenzijdig vertrouwen op één van deze criteria en het verwaarlozen van de reikwijdte.
Om te illustreren waar een al te sterke preoccupatie met systematiek toe kan leiden heb ik in Balans het liedje geciteerd van de matrozen die bij de marine waren gegaan om de wereld te zien - en al wat zij zagen was de zee. Iets dergelijks dreigt iedereen te overkomen die zich bezig houdt met de studie van de menselijke samenleving. Wij kunnen over de samenleving alleen maar redeneren met behulp van begrippen en modellen, die door anderen aan ons zijn overgeleverd. Die begrippen en modellen zijn in allerlei opzichten problematisch en aanvechtbaar. Zo kan het vaak gebeuren dat we, er op uit om de problemen van het samenleven te verhelderen, in feite bezig blijven met de problemen van de sociologie: pogingen tot begripsbepaling, vergelijking van uitgangspunten enzovoort. Zelf ben ik niet ontkomen aan deze zuigkracht. In het werk van Norbert Elias heb ik een sociologische synthese op hoog niveau herkend, die mij vanwege de grote reikwijdte bijzonder aansprak (vgl. Goudsblom 1987). Door te ijveren voor erkenning van dit werk ben ik verschillende keren in vakdisputen verstrikt geraakt, die achteraf soms meer kruitdamp dan verheldering leken te hebben opgeleverd. Waarschijnlijk zijn zulke debatten inherent aan de wetenschappelijke theorievorming; maar ze leiden af van de inhoudelijke vragen waar het in het onderzoek om begonnen is. Ik heb daarom de laatste jaren weer geprobeerd het werken aan de onvermijdelijke problemen van begrips- en modelvorming zoveel mogelijk te combineren met inhoudelijke thema's. De focus waar ik me op ben gaan richten is de ontwikkeling van de vuurbeheersing - een onderwerp, dat in Balans ook al eenmaal als illustratie ter sprake komt, maar dat ik bij het persklaar maken van de eerste druk toch niet belangrijk genoeg heb gevonden om het in het register te vermelden. Deze omissie is veelzeggend. Het onderwerp vuurbeheersing behoort niet tot het gangbare sociologische repertoire. Toch valt het helemaal onder de omschrijving van het studiegebied die ik in het hoofdstuk ‘Reikwijdte’ heb gegeven: het beschikken over vuur heeft nieuwe manieren mogelijk gemaakt om problemen van het samenleven op te lossen, en het heeft vervolgens weer nieuwe problemen met zich meegebracht, zoals brandstofvoorziening en de bestrijding van brandgevaar. De beheersing is toegenomen: een bedoeld proces, en daarmee de afhankelijkheid: een onbedoeld proces. Als vorm van | |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
natuurbeheersing gaat de vuurbeheersing steeds gepaard met sociale beheersing en zelfbeheersing. De ontwikkeling ervan bestrijkt de hele mensheidsgeschiedenis, maar laat zich ook nagaan op het niveau van afzonderlijke samenlevingen en van individuele personen.Ga naar eind3 Het kader om een zo breed panorama in kaart te brengen is in Balans al aangegeven. Dit betekent echter niet dat het boek moet worden gelezen als een blanco aanbeveling aan alle sociologen om zich voortaan alleen nog maar op zulke veelomvattende projecten te werpen. Integendeel, noch het vak als geheel noch de meeste individuele beoefenaren zouden daarmee gebaat zijn. De mogelijkheden van de sociologie zouden echter onvolledig benut blijven, als het vak niet ook als basis kon dienen van waaruit dergelijke grensoverschrijdende ondernemingen plaatsvinden. Door mijn onderzoek naar de ontwikkeling van de vuurbeheersing ben ik steeds sterker gaan beseffen hoe arbitrair de grenzen zijn tussen de diverse universitaire disciplines die zich met de menselijke samenleving en cultuur bezig houden - maar ook hoe hardnekkig ze voortbestaan en het denken blijven beïnvloeden. Eén vak vooral is als gevolg van deze grensafbakening bij het schrijven van Balans te ver buiten mijn gezichtsveld gebleven: de antropologie. Terwijl de geschiedenis en de psychologie af en toe terecht ter sprake komen, blijft de antropologie vrijwel onopgemerkt. Zij krijgt pas een veelzeggende hommage in de laatste woorden van de laatste noot, waarin ik pleit voor een sociologische antropologie. Als ik het boek zou herschrijven, zou ik aan de antropologische traditie een ruimere plaats toekennen.
Wat de sociologie zelf betreft, zou ik nu in mijn bespreking van de verschillende varianten van het vak hier en daar andere voorbeelden kiezen en accenten anders leggen. Dit betreft echter details. In polemische passages ligt de directe aanleiding soms in publicaties die twintig jaar geleden nog actueel waren maar nu nauwelijks meer gelezen worden. Ik heb deze passages gehandhaafd omdat de bedoeling ervan exemplarisch is. Het gaat in Balans niet om de onmiddellijke actualiteit van 1973, maar om het algemene repertoire aan sociologische kennis en ideeën, zoals dat in de loop van de negentiende en twintigste eeuw is ontwikkeld.Ga naar eind4 Dit standaardrepertoire is in de universitaire praktijk gevormd zoals het repertoire van de klassieke muziek in de orkestpraktijk. Op de samenstelling ervan is in de jaren na 1945 een sterk stempel gezet door Amerikaanse sociologen - onder wie niet alleen de meest voor- | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
aanstaande woordvoerders van de dominante richting zoals Parsons, Merton en Lazarsfeld, maar ook hun bekendste critici zoals Mills, Gouldner en Nisbet. Het feit dat de Europese ‘klassieken’ Weber en Durkheim in de hedendaagse sociologie een centrale plaats innemen, is in sterke mate te danken aan de selectie die aan de Amerikaanse universiteiten heeft plaatsgehad, waarbij enkele nationale tradities uit de Europese sociologie in de Amerikaanse hoofdstroom zijn opgenomen. Voor bijna alle belangrijke toevoegingen aan het sociologisch repertoire uit de periode 1945-1970 geldt dat ze, voor zover ze al niet uit de Verenigde Staten afkomstig waren, toch zeker via dat land ingang hebben gevonden. Vanuit Nederland gezien is de belangrijkste verandering sinds de jaren zeventig dat de Amerikaanse hegemonie enigszins doorbroken is. Zo is het werk van Elias in de Europese sociologie een belangrijker plaats gaan innemen, zonder dat daartoe het voorbeeld in de Verenigde Staten gegeven was. En als ik me afvraag welke figuren die in de eerste druk van Balans nog niet voorkomen sindsdien een internationale reputatie hebben verworven, dan denk ik niet alleen aan Amerikanen zoals Immanuel Wallerstein, Theda Skocpol of Randall Collins, maar zeker ook aan Europeanen zoals Pierre Bourdieu, Michel Foucault, Anthony Giddens en Niklas Luhmann. Uit het werk van deze verschillende auteurs blijkt trouwens ook hoe sterk persoonsgebonden de sociologie nog altijd is. Het vakrepertoire bestaat niet alleen uit anoniem geworden algemeen aanvaarde inzichten, maar voor een belangrijk deel uit ideeën die herkenbaar behoren bij bepaalde ‘figuren’ en de ‘stromingen’ waarvan zij de exponenten zijn.Ga naar eind5 De ‘stromingen’ lijken anno 1990 een nog gevarieerder delta te vormen dan in 1973. Eén van de aanleidingen tot deze divergentie ligt in de geneigdheid van sociologen om hun standaarden van precisie en systematiek aan andere disciplines te ontlenen, variërend van de biologie tot de taalkunde en de literatuurwetenschap. In Balans heb ik gepleit voor openheid in de sociologie; dit vloeit voort uit de algemene teneur om het terrein van studie breed op te vatten. De oriëntatie op slechts één ander vak is echter een wel erg eenzijdige openheid, die te veel mogelijkheden afsluit en afbreuk doet aan de autonomie van de sociologie zelf. Een trend die zich de afgelopen decennia duidelijk heeft doorgezet is de afnemende invloed van de drie grote negentiende-eeuwse ideologieën: conservatisme, liberalisme en socialisme. Er zijn nog wel verbindingen herkenbaar met bepaalde theoretische stromingen - tussen conservatisme en ‘general system’ theorieën, tussen liberalis- | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
me en ‘rational choice’ theorieën, tussen marxisme en ‘world system’ theorieën -, maar deze zijn verre van eenduidig. Het structureel functionalisme heeft zijn dominerende positie als theoretisch perspectief langzamerhand verloren. Opgekomen zijn daarentegen de zogeheten ‘rational choice’ theorieën, een nieuwe variant van ‘methodologisch individualisme’. De aanhangers hiervan trachten meer sophisticated te werk te gaan dan hun directe voorgangers, de ruiltheoretici Homans en Blau; een tekort blijft echter ‘het onvermogen om processen, veranderingen in de loop der tijd weer te geven’ (De Swaan 1989, p. 14; zie ook Mennell 1989b). De ‘world system’ theorieën (vgl. Tromp 1988) doen wel recht aan de tijdsdimensie; ze beperken zich echter nog hoofdzakelijk tot de moderne tijd, hoewel er heel goed aansluitingen denkbaar zijn met een de gehele mensheidgeschiedenis omvattend perspectief zoals dat met name ontwikkeld is door William McNeill.
Het perspectief van waaruit Balans is geschreven is bekend geworden als dat van de figuratiesociologie of, zoals het tegenwoordig ook wel wordt genoemd, de processociologie. Beide termen komen in het boek niet voor, en met reden, want ik heb nadrukkelijk geen pleidooi willen houden voor een zoveelste aparte ‘stroming’. Integendeel, het perspectief is heel ruim en pretendeert recht te doen aan het sociologisch denken zoals dat door auteurs van uiteenlopende signatuur in de afgelopen tweehonderd jaar tot ontwikkeling is gebracht. Ik heb het bij eerdere gelegenheden (bijvoorbeeld Goudsblom 1975) in de volgende vier punten samengevat:
| |||||||||
[pagina 153]
| |||||||||
De begrippen ‘interdependentie’, ‘ontwikkeling’, ‘relatieve autonomie’ en ‘sociologische zelfreflectie’ markeren het inhoudelijke referentiekader van Balans. Evenals de criteria precisie, systematiek, reikwijdte en relevantie zijn deze uitgangspunten afgeleid uit de sociologie zelf: het zijn sociologische grondbeginselen - niet in de zin van een stelsel van axioma's die aan het wetenschappelijk onderzoek voorafgaan, maar als de samenvatting van door het onderzoek zelf voortgebrachte conclusies. Hoewel in de hier gekozen formulering enkele sleutelbegrippen ontleend zijn aan het werk van Elias, zijn de uitgangspunten als zodanig niet gebonden aan één persoon of richting. Ze berusten op algemene inzichten, die resulteren uit een lange sociaal-wetenschappelijke traditie en getoetst kunnen worden aan een veelheid van onderzoeksresultaten. Samen kunnen ze dienen als een basis van verstandhouding waarop sociologen zich in beginsel moeten kunnen verenigen. Ze behelzen het programma voor een sociologie die consequent sociologisch is.Ga naar eind6 Deze samenvatting in vier punten mag misschien wat schools klinken, maar ze is in ieder geval niet modieus en ik zie dan ook geen aanleiding om er wijzigingen in aan te brengen. Ze klinken nu hoogstens nog vanzelfsprekender dan toen ik ze vijftien jaar geleden voor het eerst formuleerde. Ik denk ook dat er sindsdien relatief meer werk is verschenen waarin het aldus aangeduide programma herkenbaar is dan in de daaraan voorafgegane periode. De historisering van veel sociologie, de sociologisering van veel geschiedschrijving, de opkomst van nieuwe specialisaties zoals de sociologie van staatsvormingsprocessen of de sociologie van emoties - al deze recente ontwikkelingen, hoe verscheiden ook, verlopen langs lijnen die in overeenstemming zijn met de hier geschetste punten.
Voor deze derde druk is de tekst geheel overgezet. Dit bood de mogelijkheid om ingrijpende veranderingen aan te brengen. Ik heb daar van afgezien. Balans is de neerslag van mijn kennis en opvattingen in de vroege jaren zeventig. Elke poging om te laten zien dat ik bepaalde dingen nu beter weet of anders zie, zou inbreuk maken op de eenheid van het betoog. Ik heb me daarom beperkt tot kleine correcties, bijna uitsluitend van stilistische aard. De belangrijkste ingreep is het laten vervallen van de in 1983 geschreven inleiding bij de tweede druk. Een voorwoord, een inleiding en een epiloog - dat leek me wat veel van het goede | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
voor een boek dat toch voor zichzelf moet spreken. Enkele passages uit de inleiding heb ik in deze epiloog verwerkt; maar ik heb het boek niet onder een overdosis aan commentaar willen bedelven.Ga naar eind7 De literatuurlijst is enigszins uitgebreid, onder andere met titels waarnaar in deze epiloog wordt verwezen. Waar mij nieuwe edities of vertalingen van in de tekst zelf genoemde publikaties bekend zijn, heb ik deze ook opgenomen.
Amsterdam, 15 mei 1990 |
|