Sonnetten(1934)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] XLIII. Haar gelaat is zoo zacht en wonderschoon, En zoo schittrend van liefde wonderzacht, En zoo tegengesteld aan alle nacht, En zoo van alle liefde hoogste woon, En zoo de parel op haar lichaams kroon, En zoo de weerspiegling van de gedacht Der Menschheid, hare diepste macht - Harer ziel, en zoo aller liefde loon, Dat 't is of de heele Menschheid daarin weefde Al hare van eeuwig levende Liefde, En of daaruit, van uit die oogen, beefde Al hare eeuwige toekomst'ge Liefde, O of de op dat gelaat lichtende Liefde Was der geheele Menschheid ééne Liefde. Vorige Volgende