De school der poëzie(1897)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] [De golven en hun òver voorovervallen] De golven en hun òver voorovervallen met hun pralend zoo sierlijk zoo dwaas zoo vergeten boven alle alle alle alle altijd willen wezen, en het zinken ineen, het heel niet meer willen wezen maar diep onder andere, alle ze zinken vergaande met hun doffe trouwe water-menschoogen, onder elkander elk momplend, onder elkander elk staande, allen omlaag en omlaag en niemand meer hooger - donderend gaan ze omhoog naar de eenzame pralende hooge wereldverlichtende lucht - klotsende volle rotsende wiegelend gestreept donkerevlakkige water, volgroen blankschuime, borstig, schuimuitgezogen water, nog water, maar wordende licht, maar licht, maar starende liefelijk eenzaam, het stille godswereldlijk licht van den hemel - en hier het groenstreelig windliggend wègoogend neederig gras - naar de boomen achterwaarts boogend, van de stille, grove aarde. Vorige Volgende