De school der poëzie(1897)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] [De lente komt van ver, ik hoor hem komen] De lente komt van ver, ik hoor hem komen en de boomen hooren, de hooge trilboomen, en de hooge luchten, de hemelluchten, de tintellichtluchten, de blauwenwitluchten, trilluchten. O ik hoor haar komen, o ik voel haar komen, en ik ben zoo bang want dit is het siddrend verlang wat nu gaat breken - o de lente komt, ik hoor hem komen, hoor de luchtgolven breken rondom rondom mijn hoofd, ik heb het wel altijd geloofd, nu is hij gekomen. Goud is het in de lucht als goude heiligen, in labberlichtkleeden, de zeilige die nu de aarde bevaren, bezeilen, over de luchte meeren met het zachtgladde kleed scheeren, [pagina 37] [p. 37] en blijven wijlen en komen keeren, het zachte hoog luchtkleed tillende zeilen ze heene en weer wiegelende en blikken zich spiegelend in de blauwe verwarmde waterevlakken. O hoor je haar komen met je zachte warme vingeren hoog trillende in de bloeme- luchten die rondom klingelen? met je vlottend haare met het licht gebaren van je blauwe vervlietende oogen in het allerhooghooge het hoogheilige luchtige goudluchtere licht? hoor je 'm komen teederstil licht? Laten we nu lachen lachen lachen lachen in zijn gezicht dat daar dagen dagen doet in den dag, laten we tranen weenen weenen weenen weenen, hij weent ook over ons henen in zijn sneeuwglinsterdag. [pagina 38] [p. 38] Lentelicht is nu gekomen, eindelijk is het gekomen, o laten we toch lachen lachen zoo licht als dagen, want hij is er, hij is, en gij onz' droefenis val toch in tintellichttranen als bleeke vallende manen stil in de lichternis. Wij voelen als twee hooge, op stengel verhoogde lenterood-bloemen midden in de lichtzee - de lente is gekomen. Vorige Volgende