Verzamelde werken. Deel 7. De groote dichters
(1952)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 455]
| |
Vertalingen der aangehaalde dichtregels | |
[pagina 457]
| |
Dante(1)
Mijn Vrouwe straalt zoo zoete liefde uit de oogen,
Dat zij verlieflijkt al wat zij aanschouwt;
Waar zij voorbij schrijdt wendt zich jong en oud,
En wien zij groet voelt dus zijn hart bewogen
Dat hij verbleekt en, 't hoofd omneer gebogen,
Zuchtend zijn kleinste zonde nog berouwt;
Want toorn noch trots zich voor haar staande houdt.
Helpt, Vrouwen, dan mij haren lof verhoogen!
In 't hart dat haar hoort spreken wordt geboren
Zoetste verteedring en een deemoed zacht;
Zaal'g zij, wie voor het eerst haar ziet, geprezen!
Onzeglijk is 't, onvatlijk, op wat wezen
Zij lijkt wanneer haar mond slechts even lacht:
Een wonder is ze, als nooit aanschouwd tevoren.
(2)
Zoo zuiver en zoo zedig ingetogen
Is mijner Vrouwe minnelijke groet,
Dat ze ieders tong siddrend verstommen doet
En géén waagt tot haar op te slaan zijn oogen.
Zoo schrijdt zij voort en hoort haar lof verhoogen,
Verheerelijkt in deemoeds blanken gloed;
De Hemel zond tot de aarde een engel zoet,
Dat ze op een vlekloos wonder konde bogen.
Wie haar zoo zacht en nederig ziet gaan,
Voelt in zijn hart een innigheid ontbloeien,
Die geen bevat zoo hij 't niet ondervond;
| |
[pagina 458]
| |
En 't is of van haar teerbewogen mond
Een adem als van Liefde zelf komt vloeien,
Die zucht: Verlangen zij uw deel voortaan.
(3)
Gij, die, begrijpende, den derden hemelGa naar voetnoot⋆ beweegt,
Hoort naar de gedachtengang die in mijn hart is,
Ik kan het andren niet zeggen, zoo nieuw schijnt het mij toe.
(4)
Liefde en een edel hart zijn ganschlijk één,
Zooals de wijze dichterGa naar voetnooto heeft geschreven;
Geen kan bestaan slechts op zichzelf alleen,
Zoomin als 't hoofd kan zonder rede leven.
Natuur bestemde ons hart tot Amor's leen
En heeft het hem tot vaste woon gegeven;
En sluimrend beidt hij daar, kort bij den een,
...Bij d'ander lang, den dag van 't nieuwe leven,
Wen Schoonheid als een vrouw vol deugd verschijnt,
En zoozeer 't oog bekoort dat in 't gemoed
Een hoog verlangen tot haar wordt geboren,
Dat zoolang roept, door hunkering gepijnd,
Tot het dien geest der Liefde ontwaken doet.
Zoo zal ook d' eedle man een vrouw bekoren.
Vertaling N. van Suchtelen. Wereld-Biblio theek 1923. | |
(5)Zóó zult ge proeven hoe zout smaakt andermans brood, en hoe harde weg is het op en afgaan van eens ander mans trappen. En wat | |
[pagina 459]
| |
u het meest de schouderen zal bezwaren, zal zijn het snood en geesteloos gezelschap, waarmee gij in die diepte zult vallen; dat, gansch ondankbaar, gansch dom en goddeloos tegen u in zal gaan; maar weinig later zullen zij, niet gij de slapen er van gekneusd ofbebloed hebben. Van hunne beestachtigheid zal hun gedrag het bewijs leveren, zóó dat het u schoon zal staan een partij op u zelve te vormen. | |
(6)De muren, die plachten abdijen te zijn, zijn rooversholen, en monniks-pijen zakken geworden vol met bedorven meel. Maar geen zware woeker wordt gewonnen zóózeer tegen het welgevallen van God, als die winst, die de monniken zoo verzot maakt. | |
(7)Het vleesch der stervelingen is zóó zwak, dat daar omlaag het goed beginGa naar voetnoot⋆ niet zoo duurzaam is dat het stand kan houden van het opkomen van den eik totdat hij eikels geeft. Petrus begon zonder goud en zonder zilver, en ik met bidden en vasten, en Sint Franciscus begon in nederigheid zijn samenscholing. En zoo ge let op het begin van elke orde, en voorts let op den staat, waartoe zij is verloopen, dan zult ge het wit tot zwart geworden zien. | |
(8)Toch konden noch de zoetheid mijns zoons, noch de eerbied voor mijnen ouden vader, noch de verschuldigde liefde, die Penelope moest verheugen, Die allen konden niet binnen-in mij de brandende begeerte overwinnen welke ik had om ondervinding van de wereld op te doen, zoowel van de menschelijke gebreken als van hun deugd. | |
(9)Beschouwt uwe afkomst: gij waart niet gemaakt om te leven als redelooze beesten, maar om deugd en kennis na te jagen.
Vertaling Dr. H. Boeken. |