Verzamelde werken. Deel 5. Pan
(1951)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||
De voorgaande tekst van Pan is overeenkomstig Gorters eigen exemplaar van de ‘tweede zeer veel vermeerderde druk’ (1916), in welk exemplaar de dichter een aantal wijzigingen had aangebracht bestemd voor een eventuele nieuwe editie. In een enkel geval bleken Gorters notities nog een aantal varianten te bevatten, zodat daaruit een keus moest worden gedaan. De plaatsen waar de tekst thans verschilt van de druk van 1916, zijn, voor zo ver het veranderingen van Gorter zelf betreft, in de onderstaande opgave verantwoord: blz. 47:
Hij de berghelling af van 't klaar Heelal.
In 1916:
Hij de berghelling af, waarop nog sliep,
Lager, al het gebloemte en het vee.
En begon eene wand'ling die hij dee
Over de bergen van het klaar Heelal.
blz. 48:
Eerst kwam hij aan een bosch, een groot hoog woud,
Uit hooge eiken in 't Heelal gebouwd,
In 1916:
En eerst kwam hij, in het oneindig licht,
In het doorstreepte kristal waar de Goden
Zich nog schoon en schemerachtig ophouden,
Als visschen in het donkre water dicht.
Daar kwam hij aan een bosch, een groot hoog woud,
Uit hooge eiken massaal opgebouwd,
blz. 49:
En in dat klare licht, dat was als rook,
Zag Pan in het Heelal daar in den aether,
Kronos' schoon kind verschijnen. Hoog ontlook
Wit in het zwart, glorievol, de Alweter.
Trotsch, ongenaakbaar steeg zijn statig hoofd
Uit den klaren luchtnevel dien het kloofd'.
Hij scheen niets te zien, had het oog in hemel
Daarboven, in des nevels ver gewemel.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||
In 1916:
En wijl hij staarde in 't grondelooze duister,
Beangstigd, en niet wetend wat te doen,
Ontstond er voor zijn ooge' een roode luister
Achter des woudes donker zwarte roên,
Achter het donkere hooge heelalwoud,
In het Heelal boven de aard opgebouwd.
En heel de hemel werd brandende rood,
Of iets hem met roode kleur overgoot,
Alsof daar iemand eenen rooden mantel
Ophief, een gloed met zoo sterk een getrantel
Van vuur, dat hij 't Heelal van één zij doorscheen,
Zooals het vuur tegen een donkren schoorsteen.
En Pan staarde op eens, en als verglaasd
Van oog, daarheen, terugtrekkend verbaasd.
nbsp;
En uit het rood brak open middaglicht,
Zooals het licht uit rooden dageraad,
En breidde zich tot eene Oceaan
Van licht, en op Pan's gezicht viel die Oceaan Licht,
Als op 't Heelal dat in het lichten staat.
En hij bleef teeder bij dien Oceaan staan. -
Want in het hooge licht, dat was als rook,
Zag hij van af de aard tot in den aether,
Kronos' schoon kind verschijnen. Hoog ontlook,
Licht in het rood, glorievol, de Alweter.
Trotsch, ongenaakbaar steeg zijn statig hoofd
Door den hoogen luchtnevel dien het kloofd'.
Hij scheen niets te zien, had het oog in hemel
Daar boven, in des nevels rood gewemel.
blz. 50:
En toen verscheen weder een wolkend goud
En naderde van daar een andre God
En uit die wolk verrees een gouden licht
In 1916:
En daar schemerde nog weder een licht,
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||
blz. 51:
En de donkerheid vluchtte uit die bosschen.
In 1916:
En de donkerheid vluchtte uit de bosschen.
blz. 76:
En met zijn voeten in de schuimewolken,
In 1916:
En met zijn voeten in de witte schuimewolken,
blz. 86:
De oneind'ge stad verhief zich in het Licht,
In 1916:
De stad verhief zich uit de wijde sneeuw,
blz. 99:
Aller menschen. Maar hoe komt zij daarin,
In 1916:
Aller menschen. Maar hoe komt Gij daarin,
blz. 137:
En in de verte hief zich 't wit paleis
In 1916:
Daar in de verte hief zich 't wit paleis
blz. 151:
Tot kalmte. En wij zaten stil als Goden.
In 1916:
Tot kalmte. En wij zaten stil als Goden.
Als meesters van 't Heelal, niet meer als slaven. -
blz. 203:
En Pan zag eenen dichter die stond stil te staren
Naar de arbeiders of hij kon vergaren
Uit hen die schoonheid.
En naast hem stond een vrouw die zich verhief
Met roode gouden haren als een zon,
Groot en machtig door liefdes innige kracht.
In 1916:
ontbreekt dit zestal verzen.
blz. 257:
En na het hooren van de Propaganda,
En het aanschouwen der Vereeniging,
En het meeleven van den gouden strijd,
Ging Pan verder door 't Heelal op de Aarde.
In 1916 staan deze vier verzen (met in vers 4: boven de Aarde) drie bladzijden eerder, na de regel: Ja het Heelal werd goudgeel van den strijd.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||
blz. 277:
Hij zag de Aarde wit van de Arbeiders,
Hij zag het Heelal wit van de Arbeiders,
Hij zag den strijd goudwit tot de overwinning,
In 1916:
Want de Aarde is wit van de Arbeiders,
Want het Heelal wordt wit van de Arbeiders,
De strijd wordt goudwit tot de overwinning,
blz. 281:
De zee daaronder was zeer morgenvroeg,
In 1916:
De zee daaronder was zeer donkervroeg,
blz. 400:
Daar zij allen altijd voor elkaar werkten,
Van de eerste jaren, was Dit hun Gekerkte.
Hun Godsdienst: Liefde. Hun God: de Menschheid,
God van de Liefde voor wie geene grens leit.
Maar Werk en Liefde waren gansch van zelve -
En de Vreugd daarover zonder opzett'lijk delven
Opspringend als bronnen uit des Harts gewelven.
In 1916:
ontbreekt dit zevental verzen.
Aan éen wens van Gorter kon niet worden voldaan, namelijk om nog meer korte passages op een afzonderlijke bladzijde te drukken; integendeel, vergeleken met de uitgave van 1916 is deze nieuwe editie aanzienlijk minder ‘wit’. Overeenkomstig Gorters aantekeningen is de destijds afzonderlijk verschenen Leiddraad nu geplaatst vóór het gedicht; de aldaar gegeven indeling is tevens in de tekst gemarkeerd door grotere hoofdletters bij de aanvangsregels. In de editie van 1916 komen enige kennelijke spel- en drukfouten voor, die terloops werden gecorrigeerd; verbeteringen van ietwat verdere strekking vindt men op de volgende plaatsen:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||
De wijziging op bl. 310 is overeenkomstig de tekst, welke in 1928 in Verzen I werd gepubliceerd. De ontleningen, door Gorter vermeld in zijn Woord vooraf, blijken te bestaan uit vrijwel letterlijke citaten of vertalingen; zij betreffen voornamelijk de volgende passages:
De beschrijving van de werkstaking, en wel het fragment van blz. 301 vs 28 tot en met blz. 307 vs 10, met uitzondering van de drie regels blz. 306 vs 21-23, werd onder de titil: De Algemeene Staking, gepubliceerd in het Meinummer van De Tribune, 5e jaargang No. 31, van Zaterdag 27 April 1912. Het facsimile, vóór in dit deel, is ontleend aan een uitgave van de Vereniging tot bevordering der Grafische Kunst: Een fragment uit ‘Pan’. Dit uitgaafje, in 1931 in honderd exemplaren verschenen, bestaat uit vier door W. van Heusden gelithografeerde bladen, groot 15 × 19½ cM, waarvan het tweede en derde samen twaalf versregels bevatten, nl. blz. 158 vs 17-28. Het tweede blad is gereproduceerd. G. Stuiveling. |
|