Verzamelde werken. Deel 3. Kritiek op Tachtig
(1949)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend
[pagina 321]
| |
[pagina 323]
| |
De ‘Kritiek op de litteraire beweging van 1880 in Holland’, zoals Gorter die aanvankelijk in vijf gedeelten tussen Januari 1898 - het omslag van de aflevering draagt ten onrechte het jaartal 1897 - en October 1899 in de Nieuwe Tijd publiceerde, ontleent, evenals het gelijknamige maar zeer vermeerderde stuk waarvan de aanhef in April 1908, het slot in Maart 1909 in datzelfde maandblad verscheen, z'n bijzondere betekenis aan verschillende factoren. Allereerst bevatten deze artikelen interessante gegevens over de tijd en de leidende personen van '80. Voorts vormen ze één der vroegste en tevens één der merkwaardigste toepassingen van de historisch-materialistische denkmethode op de gegevens der litteratuurgeschiedenis. Maar ook is in deze beide studies, met tien jaar tussentijd, een tweeledige voorbereiding te zien voor de derde en definitieve periode, opnieuw meer dan tien jaar later, toen Gorter zou trachten de samenhang van kunst en maatschappij te doorgronden om aldus bezieling te winnen uit helderder begrip van ‘de groote dichters’. En tenslotte zijn vooral hierom deze ‘Kritieken’, als ook de korte aantekeningen ‘Over poëzie’ en ‘Hollandsche en Vlaamsche litteratuur’, van buitengewoon belang, aangezien ze in de meest directe vorm getuigenis geven van Gorters poëtische inzichten en opvattingen tijdens de jaren dat hij werkte aan de lyrische bundel ‘Verzen’ (1903), en aan de epische werken ‘Een klein Heldendicht’ (1906) en ‘Pan’ (1912). Bij de aanhef van Gorters tweede ‘Kritiek’ op blz. 253 van de Nieuwe Tijd jrg. XIII, vindt men de volgende voetnoot: ‘Bij het nazien, voor afzonderlijke uitgave, van mijne artikelen over de Hollandsche litteratuur uit een vroegeren jaargang, bemerkte ik dat daarin veel voorkwam dat uitwerking behoefde, en dat sommige gedeelten moesten vervangen worden. Het grootste deel van deze omwerking, die geheel in de Nieuwe Tijd zal verschijnen, zal voor den lezer nieuw zijn.’ Ofschoon blijkens deze noot Gorter zelf dus wel plannen heeft gehad tot een herdruk in boekvorm, heeft deze nimmer het licht gezien. Trouwens, zijn ‘Kritiek’ bleef onvoltooid: het derde stuk, dat | |
[pagina 324]
| |
blijkens de voetnoot op blz. 313 had moeten handelen over de poëzie van '80, en het vierde stuk, dat blijkens de voetnoot op blz. 296 gewijd zou zijn aan het naturalisme, werden nimmer geschreven. Ook de uitvoerige studie over Shelley, aangekondigd op blz. 173, is niet tot stand gekomen. Het congres van Deventer met het royement der marxistische oppositie uit de S.D.A.P., en het oprichten daarna op 14 Maart 1909 van de S.D.P. hebben Gorter blijkbaar te zeer in beslag genomen. In de onderhavige editie, die de eerste gezamenlijke uitgave is, bleef Gorters tekst uit de Nieuwe Tijd integraal gehandhaafd, behoudens de navolgende drie punten: het schrappen van de telkens herhaalde titel boven de verschillende bijeenbehorende artikelen, het schrappen van de geciteerde voetnoot en van enige die alleen vermelden in welke aflevering een vorig gedeelte te vinden is; en tenslotte de verbetering van een aantal spel- en drukfouten. Ook een enkele typografische onregelmatigheid in de aanduiding der onderdelen, werd gewijzigd. De uitvoerige beschouwing over klassemoraal, op blz. 117-234, en vooral de opmerkingen op blz. 231-233, hebben aanleiding gevormd tot enige principiële polemieken. Men vergelijke te dezen o.a. Troelstra's Gedenkschriften, deel III, blz. 101-105. Met het oog op de lacunes die in alle mij bekende bibliografieën over Gorter voorkomen, en ten gerieve van lezers wier belangstelling ook uitgaat naar de politieke artikelen van zijn hand, wordt hiernaeen gedétailleerd overzicht gegeven van Gorters medewerking aan de Nieuwe Tijd, van welk maandblad hij van de 2de tot en met de 21ste jaargang redakteur was. G. Stuiveling. |
|