Verzamelde werken. Deel 2. De school der poëzie(1948)–Herman Gorter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] [Ik zat eens heel alleen te denken] Ik zat eens heel alleen te denken aan een gedachtezee, het krenken van geele golfjes kriebelde mijn voet, ik voelde als zoet lachen in me, zoet. Een murmelwindje floot me om de beenen, lang blikkend schoven zich de golven henen verlangend, en ze veinsden hunnen lach, ze weenden dàn als ik ze niet meer zag. En stil begonnen toen de bleeke misten knievouwend op te staan en in de risten àl voort te gaan, de murmelwind werd koud, de mistewang en waterwange blauwt. En toen kwam ze aangegleden òver het ijswater - voeten haar kletteren deden, handen met handschater, lichtend verrezen òm de witte misten kijkende lichtoogig of ze vergiste zich met te komen, maar ze weigerde néén - o weenen, weenen, weenen deed ze met geween. Weenen, weenen, weenen, lachen, lachen, lachen, ik wist niet of druppelen schenen, ik wist niet wat oogen zagen - gleden haar koude handen, vielen haar marmerwangen dicht voor me neer, eilanden licht zag ik in verlangen- zee, hare oogen, blinken, deed ze toch nederzinken [pagina 74] [p. 74] stillekens, smeltend, nevelend aan mijn voet - spraakademen, oogademen, handademen, haarademen riekten zoet. Weenen weenen weenen, lachen, lachen lachen, ik weet niet wat er uitschene, ik weet niet wat er uitzage - over mijn strakke oogen sloegen de neergebogen nevelen van haar om - dicht in mijn mondkeel stom, drongen haar nevelen, lichaam te omrevelen vielen hare lichtzeilen, sloegen haar vlamwaden mistvonkelsel-beladen, dooddronken, neergelegen, bleef ik wijlen. O weenen weenen weenen o lachen lachen lachen, haar armen deden me dragen, haar handen deden me schragen als een hooge hooge wagen - misten hebben geschenen lachend als blanke vanen - om ons tweeën henen fonkelden vallende tranen, ik wist wat mijn oogen zagen. Vorige Volgende