‘Fenny! Het kind is wakker. Heb je nog iets gehoord van het schip?’
Wat zou zij antwoorden? Zij moest voorzichtig zijn: moeder had een zwak hart. Zij liep naar de deur.
‘Nog geen nieuws...!’, riep zij met vreemd-verknepen stem, ‘ik ben zo boven.’ Zij dacht: ik moet de telefoon naar beneden halen, het hoofdkantoor bellen. Als ik weet, dat Bert veilig is, zal ik haar inlichten.
Zich dwingend tot kalmte liep zij de trap op. Marjetje lag te kraaien in d'r wiegebed. Een korte minuut stond zij te praten tegen het kind, dat z'n armpjes zwaaide en met z'n voetjes spartelde, almaar kleine, blije geluidjes uitstiet.
‘Nog even geduld, lieverd; moeder komt je direct helpen...’
Enkele ogenblikken later draaide zij in de salon het nummer van het hoofdkantoor der K.N.S.M. De beambte aan het andere eind der lijn wist niet méér dan wat de radio had doorgegeven. Er was voortdurend contact met Londen. De definitieve lijst der geredden kon pas worden opgemaakt, zodra de marinevaartuigen waren binnengelopen.
Zij hielp het kind. Toen om kwart voor negen Alphons aanbelde, gaf zij het over aan de oude vrouw, die haar zwijgzaamheid gelukkig aan de vermeende tegenvaller wegens de vertraging scheen te wijten.
Alphons zag er opgewonden uit. Hij moest vanaf de tramhalte hard gelopen hebben, want zijn gezicht was rood aangezet en hij hijgde een beetje.
‘Ik hoorde het bij het station,’ begon hij. ‘Een bericht over Hilversum. Er moeten 'n heleboel vermisten zijn. Hebben jullie al...?’
‘Pssst!’, kalmeerde zij hem. ‘Moeder weet nog van niets... 'n Heleboel vermisten, zei je? Hoe kom je daar aan?’
Zij had de deur weer gesloten. Fluisterend stonden ze in het portaal.
‘De mensen overdrijven misschien,’ zei Alphons. ‘De een sprak van twintig doden, een ander van dertig. Er was zelfs een reiziger, die beweerde, dat de helft der passagiers is omgekomen...’
‘En hun bron?’
‘Ze hadden het allemaal van de radio.’
Fenny voelde zich opgelucht. Het was natuurlijk allemaal je