| |
| |
| |
Zegel van Graaf Reinald I van Gelre.
| |
| |
| |
De slag van Woeringen en zijn gevolgen Een terugblik
door R. Janssen o.s.c.
Op de linkeroever van de Rijn, ten noorden van Keulen en niet ver van
Leverkusen, ligt Woeringen. Op 5 juni 1988 was het precies zeven eeuwen
geleden dat de 35-jarige hertog Jan I van Brabant de aartshertog van Keulen,
Siegfried van Westerburg, gevangen nam en in het bezit kwam van het
hertogdom Limburg. Voor de militaire geschiedenis is de slag van Woeringen
een curiosum: vermoedelijk was deze slag het laatste typisch-middeleeuws
gevecht waarin alleen ridders elkaar bestreden als in een tornooi, nl. te
paard. Op dit aspect van de geschiedenis kunnen wij in deze korte inleiding
niet verder ingaan. Een andere betekenis van de slag van Woeringen valt
eveneens buiten de vertelstof van onderhavige bijdrage, al willen wij er
toch naar verwijzen: door de hertog van Brabant te helpen leverde de slag
van Woeringen de patriciërs, gilden en ambachten van Keulen grote vrijheden
op! Nooit meer hebben de aartsbisschoppen hun politieke positie kunnen
heroveren: de Keulse metropool werd een vrije rijksstad en zou dit statuut
behouden tot aan de Franse Revolutie. In het begin van 1988 vond in Keulen
een prestigieuze tentoonstelling plaats met als thema: Der Name
der Freiheit 1288-1988. Aspekte Kölner Geschichte von Worringen bis
heute. In de rijke catalogus, die naar aanleiding van die
tentoonstelling verscheen, treft men onder meer de vertaling in het Duits
aan van de bekende kroniek van Jan van Heelu en
ook een zeer interessante bijdrage van dr. Paul De
Ridder:
Brabant onder de regering van Hertog Jan I (1267-1292),
overwinnaar van Woeringen
. De botsing tussen Brabant en Keulen in 1288 is niet de enige
wrijving geweest in het Maas- en Rijnland: eeuwenlange betwistingen en
expansionistische politiek hebben grote repercussies gehad op de taal en de
cultuur van o.m. de vroegere Landen van Overmaas en het Hertogdom Limburg.
Drs. Rik Aelvoet toonde voor deze regio's aan dat
de germaanse volkstaal er onder de dubbele kulturele invloed van Brabant en
Keulen stond. In het huidige Nederlands-Limburg, in de Voerstreek en in
Aubel zette zich, aansluitend bij de Limburgse
volkstaal, het Nederlands door en in de streek van Eupen het Duits. Tussen de Voerstreek en het kanton Eupen ligt het
Montzener gebied. Terwijl in de 18de eeuw, vertrekkend van de eigen
volkstaal, er naar meer aansluiting gestreefd werd met het Nederlands en in
de 19de en 20ste eeuw meer met het Duits, werd vanaf 1830 onder Belgisch en
Luiks bestuur het Frans er sterk verspreid. Elders in dit boek worden taal
en cultuur expliciet behandeld. Wij besteden er dan ook verder geen aandacht
aan.
| |
| |
| |
I. De Brabantse ‘Drang nach Osten’
Omstreeks 1100 was de graaf van Leuven de enige bindende factor tussen
een aantal uiteenliggende, zeer verscheiden gebieden, waaruit later het
hertogdom Brabant groeide. Wanneer de titel ‘hertog van Brabant’ werd
verleend, weet men niet precies. De eerste betrouwbare vermelding van
deze titel dateert van 1188! Het beleid van de graven van Leuven was
gericht op centralisatie en consolidatie van het territorium. Vanaf 1100
startten zij een geweldig expansief beleid. Vroeger, vooral in de tijd
van de Belgicistische geschiedschrijving, werd die politiek gemakkelijk
uitgelegd als een poging om de zelfstandigheid van Brabant t.o.v. het
Duitse Rijk te bekomen. Moderne vorsers relativeren deze stelling in
hoge mate! Voor hen waren de hertogen van Brabant tussen 1100 en 1403 in
de eerste plaats vorsten van het Heilig Roomse Rijk. Zij waren ook
hertog van Neder-Lotharingen, hertog van heel het gebied tussen Schelde
en Rijn en van Koblenz tot aan de zee. De waardigheid werd in 1106 door
keizer Hendrik V geschonken aan Godfried I met de Baard, graaf van
Leuven, Brussel enz. In 1101 had de keizer diezelfde waardigheid echter
ook toegekend aan de graaf van Limburg, voortaan hertog Hendrik I. Het
hertogdom Limburg omvatte het grootste deel van de oude Luiker gouw op
de rechter Maasoever. In 1106 verloor de hertog van Limburg de hem vijf
jaar tevoren toegekende waardigheid ten koste van Godfried I met de
Baard. Hij en zijn opvolgers zouden de titel evenwel wederrechtelijk
blijven voeren en zo een enkele eeuwen durende rivaliteit met de
hertogen van Brabant in het leven roepen.
De effectieve macht van de hertogen van Brabant was in het begin van de
12de eeuw beperkt tot de graafschappen Leuven en Brussel. In de loop van
de 12de eeuw legden de hertogen zich toe op de aankoop of aanhechting
van enclaves binnen hun expanderend territorium. Vooral vanaf de
regering van Hendrik I (1190-1235) kreeg het Brabants territorium
geleidelijk vorm. De territoriale expansie verliep hoofdzakelijk in
noordelijke en oostelijke richting. Op een systematische wijze streefden
de hertogen van Brabant ernaar de noordgrens van het hertogdom te
verstevigen, onder meer door eliminatie van alle enclaves en vreemde
gezagselementen, en ook door de stichting en uitbreiding van vrijheden
(b.v. Arendonk, Turnhout, Eindhoven). In het oosten verwierf Hendrik I
het graafschap Duras, de hoge voogdij over de abdij van Sint-Truiden,
een deel van Maastricht en enkele kleine gebieden in de buurt van
Maastricht. De aartsbisschop van Keulen verpandde hem Sinzig en Duisburg
aan de Rijn en de hertog van Limburg erkende het graafschap Dalhem en
een reeks goederen tussen Maas, Rijn en Moezel in leen te houden van de
hertog van Brabant. Hendrik I wordt algemeen beschouwd als de initiator
van de Brabantse ‘Drang nach Osten’. Vroeger werd algemeen aangenomen
dat het hoofdmotief hiervoor de handelsweg Brugge - Keulen was. Thans wordt echter ook deze stelling
ernstig betwijfeld!
Tussen 1190 en de slag van Woeringen verliep de Brabantse expansie naar
het oosten eerder moeizaam. Zonder in detail te treden door elk conflict
afzonderlijk te behandelen, voor zover alle conflicten al gelocaliseerd
en ontrafeld werden, kunnen wij de voornaamste tegenstellingen als volgt
presenteren.
| |
| |
1. Menigvuldig waren de conflicten tussen Brabant en Luik. Terecht stelt
men dat de prins-bisschop de eerste en wellicht de belangrijkste
hindernis vormde voor de Brabantse ‘Drang nach Osten’. Het Brabants
gezag in Maastricht vormde een blijvende doorn in het oog van de
prins-bisschop. Er was echter meer! Als gevolg van het vroegtijdig
overlijden van keizer Hendrik VI (†1197) ontbrandde tussen de Duitse
vorsten een troonstrijd. Zij waren verdeeld in aanhangers van de Staufen
en van de Welfen. Beide partijen kozen hun keizer, waarna de troonstrijd
uitbrak. Daarop rukte de hertog van Brabant op tegen Luik om de
prins-bisschop tot het kamp van de Welfen te ‘bekeren’. Hij veroverde de
stad Luik en de prins-bisschop vluchtte naar Hoei.... In 1213 sloeg de
prins-bisschop, Hugo van Pierrepont (1200-1229) terug: gesteund door de
graaf van Loon versloeg hij de hertog van Brabant bij Steppes en
verwierf het graafschap Moha in de omgeving van Sint-Truiden. Ook verwierf hij een aantal burchten in het
graafschap Loon.
2. In het geheel van deze conflicten speelden de graven van Loon een
eerder ondergeschikte rol. De eerste graven erkenden de Luikse bisschop
als suzerein, maar stelden zich bovendien met alle beschikbare middelen
teweer tegen de Luikse pogingen tot opslorping. De zwakte van zijn
vorstendom dwong de graaf ertoe aan de militaire macht de allereerste en
grootste zorg te besteden. Stedelijke ontwikkelingen en economische
ontplooiing werden opgeofferd aan ‘feodale transpiraties’, met de
achteruitgang van het graafschap als gevolg. De graaf bouwde zijn
voornaamste burchten in het zuiden als een gordel om zijn versterking te
Borgloon. In de Demervallei lagen
versterkingen van kleine omvang, terwijl de Maasvallei een soliede
verdediging vereiste omwille van de bevaarbare stroom en de talrijke
vreemde bezittingen die er de Loonse heerschappij ernstig in de weg
stonden. In het noorden vormden de onvruchtbare Kempen een doelmatige
bescherming. Toen Lodewijk II van Loon omstreeks 1200 het bestuur
aanvaarde, strekten de Loonse bezittingen zich uit over nagenoeg de
gehele tegenwoordige Belgische provincie Limburg, met uitzondering van
een brede strook langs de westelijke oever van de Maas. De bisschop van
Luik en weldra ook de hertog van Brabant stelden alles in het werk om de
graven van Loon terug te dringen en hen tot afhankelijkheid te brengen.
Op de rijksdag van Schwäbisch Hall bijvoorbeeld, in 1190, noemde de
hertog van Brabant zich de leenheer van de graaf van Loon, waarop deze
prompt reageerde met de Luikse bisschop als zijn suzerein aan te duiden!
Daarmee werd duidelijk dat de Loonse consolidatie, eenmaking en zelfs
expansie, weinig kans van slagen hadden, meer nog dat de Loonse
zelfstandigheid het op den duur zou moeten afleggen tegen de Brabantse
of Luikse agressie.
We stelden reeds dat de Loonse bezittingen zich uitstrekten over nagenoeg
de gehele tegenwoordige Belgische provincie Limburg. De leenbanden met
Horn, Born en andere plaatsen ten oosten van de Maas leidden niet tot
een duurzame aanwezigheid van de Loonse graven binnen de grenzen van de
huidige Nederlandse provincie Limburg. En ook de pogingen om Maastricht
en grotere delen van Haspengouw in handen te krijgen, mislukten! In 1203
zag Lodewijk II kans om zijn machtspositie aanzienlijk te verbeteren,
door te huwen met de | |
| |
enige dochter van de pas overleden
graaf van Holland. De hertog van Limburg steunde hem in zijn aanspraken
op Holland. Maar al spoedig bleek hij niet opgewassen tegen zijn
concurrent Willem I van Friesland en diens bondgenoten. De Hollandse
successieoorlog bezorgde Loon niets dan ellende: de Brabantse diplomatie
stelde alles in het werk om de Loonse poging te doen stranden; intussen
verwierf de hertog van Brabant in Maastricht een machtspositie, ten
koste van Loon en tot ongenoegen van Luik; de prins-bisschop van Luik
kreeg meer greep op het zuiden van het graafschap, o.a. door de
verwerving van een aantal burchten; tenslotte werd de graaf van Loon
geconfronteerd met een lege schatkist, waardoor de opvolgers van
Lodewijk II (†l218, waarschijnlijk vergiftigd) voorlopig weinig
activiteiten konden ontwikkelen naar buiten uit. Arnold IV, die in 1223
als graaf van Loon aantrad, wist zijn graafschap weer aanzien te
verschaffen door een terughoudende politiek, gekenmerkt door trouw aan
de bisschop van Luik, zijn leenheer. Arnold IV bleef aan het bewind tot
1273. Dikwijls trad hij op als scheidsrechter, als borg of als
vredesonderhandelaar in de talrijke conflicten van die tijd. Alhoewel in
het graafschap zelf rust en vrede heersten, vond het land bij deze
toestand weinig baat. Nog steeds scheen de graaf geen belang te hechten
aan de economie, zodat de stedelijke opbloei geremd werd. Alles bij
elkaar liep de regering van Arnold IV uit op een financieel fiasco. De
lijst van zijn militaire ondernemingen is vrij lang. Wij stippen er
slechts enkele aan: in 1226 hielp hij mee aan de versterking van de
Luikse macht in Sint-Truiden; in 1248 nam hij deel aan de belegering van
Aken; in 1250 belegerde hij Mouzon, aan de zijde van de prins-bisschop
van Luik; in 1255 onderwierp hij de opstandige Luikse steden. In 1239
begon de aartsbisschop van Keulen, Koenraad van Hochstaden, op te treden
tegen de Brabantse aanwezigheid in de landen aan de oostelijke
Maasoever. In het conflict dat daarop ontbrandde streden de hertog van
Limburg en de graven van Loon, van Gelre en van Gulik aan de zijde van
Hendrik II van Brabant. Na vijf jaar oorlog voeren kreeg Brabant Heerlen
en Dalhem in handen, waarmee het als het ware de toegang tot de
Nederrijn had geforceerd.
3. In de 13de eeuw verzekerden de graven van Gelre zich een positie aan
de beide oevers van de Maas. Naast de eenmaking van hun verspreide
territoria beoogden zij verdere expansie naar het zuiden. Met de
Brabantse verwerving van een rechtspositie in Maastricht en omgeving
kwamen de machtsgebieden van Brabant en Gelre in deze streken dicht bij
elkaar te liggen. Omdat zowel Brabant als Gelre uit waren op uitbreiding
van macht en bezit, kon deze situatie gemakkelijk leiden tot conflicten.
Vooral in de tweede helft van de 13de eeuw werd dit duidelijk. Men dient
hierbij wel voor ogen te houden dat de graven van Gelre niet enkel met
Brabant concurreerden maar ook met de prins-bisschop van Luik, de heren
van Valkenburg en in mindere mate met de graven van Loon.
4. In 1278 werden de graaf van Gulik en zijn zoon bij een poging om de
stad Aken te bemachtigen door de burgers van de keizerstad doodgeslagen.
Van die gebeurtenis maakte de hertog van Brabant gebruik om zijn invloed
in Aken te vestigen. De graaf van Loon, Arnold V (1279-1323) en zijn
Gulikse fami- | |
| |
lieleden verzetten zich hiertegen. Arnold V
werd echter gevangengenomen en uitgeschakeld van verdere bemoeiingen. In
tegenstelling tot zijn grootvader, Arnold IV, toonde Arnold V geen
interesse voor zijn verplichtingen als leenman van de prins-bisschop van
Luik. Wel profiteerde hij van de sociale onlusten in de bisschopsstad om
zijn financiële positie aanzienlijk te verbeteren. Die verbetering kwam
echter zijn vorstendom niet ten goede: zoals zijn voorgangers bekommerde
de graaf van Loon zich louter om militaire aangelegenheden, met een
financieel débâcle als noodlottig gevolg. In de Limburgse
successieoorlog koos hij de partij van de hertog van Brabant.
Het hertogdom Limburg ontleende zijn naam aan de burcht Limburg, gebouwd
omstreeks 1000 aan de Vesder in de huidige provincie Luik
(arrondissement Verviers). De graven, later hertogen, trachtten
geleidelijk aan de oude Luikergouw te verwerven. De territoriale
uitbreiding van het hertogdom voltrok zich hoofdzakelijk in de 12de
eeuw. Omvangrijk was het hertogdom niet, maar het bezit ervan leek
vooral voor Brabant zeer belangrijk: de titel van hertog van
Neder-Lotharingen, de verkeersgeografisch gunstige ligging in de
onmiddellijke nabijheid van de handelsweg van Keulen naar Brabant en
Vlaanderen en niet in het minst de beheersing van de zuidwestelijke
toegang tot de Nederrijnse laagvlakte ten noorden van de lijn
Aken-Keulen fascineerden de hertog van Brabant. Er waren echter andere
kapers op de kust!
Omstreeks 1280 overleed Walram IV, hertog van Limburg. Zijn enige dochter
en opvolgster, Irmgardis, was gehuwd met graaf Reinald I van Gelre. Haar
recht werd erkend. In 1283 overleed zij kinderloos. Daarop liet haar
echtgenoot zich door de Duitse koning Rudolf van Habsburg het
levenslange vruchtgebruik van de erfenis toekennen. Maar ook graaf Adolf
II van Berg, de naaste bloedverwant van Irmgardis, maakte aanspraak op
Limburg. Toen hij zijn doel niet kon bereiken, droeg hij zijn rechten
over op Jan I, hertog van Brabant (1283). De Brabantse hertog verzekerde
zich van bondgenoten, de graaf van Holland (die bereid was zijn Gelderse
concurrent zoveel mogelijk schade toe te brengen) en graaf Arnold V van
Loon. Later, op het einde van de oorlog, sloten ook de graven van Kleef
en Gulik en de heer van Horn zich bij Brabant aan. De belangrijkste
bondgenoten van Brabant waren echter de burgers van Keulen, die in
conflict leefden met hun aartsbisschop, Siegfried van Westerburg. De
aartsbisschop van zijn kant verbond zich met de graaf van Gelre, evenals
Walram van Valkenburg (die gehuwd was met een zuster van Reinald I).
Hendrik en Walram van Luxemburg en de heer van Boxmeer kozen later de
kant van Gelre en ook Gwijde van Vlaanderen stond aan de zijde van
Reinald (die in 1286 hertrouwd was met een dochter van Gwijde van
Vlaanderen).
De directe aanleiding voor de slag van Woeringen was het feit dat
Siegfried van Westerburg weigerde de burcht van Woeringen, waar hij
opstandige Keulenaars gevangen hield en waar hij een voor de Keulenaars
hinderlijke tol hief, af te breken. Jan I kwam hen samen met zijn
bondgenoten te hulp en behaalde een verpletterende overwinning. De
aartsbisschop van Keulen en de graaf van | |
| |
Gelre werden
gevangen genomen, de graaf van Luxemburg sneuvelde. Met die overwinning
verkreeg Jan I (1268-1294) een schitterende machtspositie in
Neder-Lotharingen en zijn prestige was zeer groot. Dat bleek o.m. uit
het feit dat de aartsbisschop van Trier na de dood van Rudolf van
Habsburg aan hem dacht als mogelijke keizer van Duitsland.
Met de slag van Woeringen werd een voorlopig eindpunt bereikt van de
Brabantse ‘Drang nach Osten’. Langdurige onderhandelingen waren nodig om
weer orde op zaken te stellen. Na Franse bemiddeling kwam er eindelijk
een regeling tot stand: de hertog van Brabant kreeg de gehele Limburgse
nalatenschap, met inbegrip van de heerlijkheid Rode ('s-Hertogenrade);
de aartsbisschop van Keulen moest zijn aspiraties op de hegemonie aan de
Nederrijn definitief laten schieten; de graaf van Gelre was in zijn
zuidelijk gerichte expansiedrang gestuit, maar kende bovendien zo grote
financiële problemen dat hij zich voorlopig van een actieve politieke
rol moest onthouden.
Een direct uitvloeisel van de Limburgse successieoorlog (1283-1288) was
de opkomst van Gulik. De graaf van Gulik, die in 1288 aan de zijde van
Brabant had gestreden, zocht nu, ten koste van de aartsbisschop van
Keulen, uitbreiding van zijn macht in zuidelijke richting. Daardoor
bedreigde hij de Brabantse invloed op de handelsweg Keulen - Maastricht. Door de verwerving van het Kesselse
gebied en van Sittard, Susteren en Born drongen de graven
van Gulik in de 14de eeuw ook door tot de Maas.
| |
II. Brabantse integratie in het Duitse Rijk versus Brabants
nationalisme
De politiek van de hertogen van Brabant kwam geleidelijk aan in botsing
met de aspiraties van de onderdanen:
1. De hertogen van Brabant voelden zich Rijksvorsten in de volle zin van
het woord. Krachtens hun hertogstitel behoorden zij tot de
Rijksvorstenstand en de keizer vroeg hen om advies in
rijksaangelegenheden. Er zijn geen aanwijzingen dat de hertogen hun
onafhankelijkheid wilden beklemtonen. Zelfs Jan III, wiens regering toch
een keerpunt vormde, droeg vanaf 1339 de titel van markgraaf van het
Heilig Rijk. Voorts brachten alle hertogen hulde aan de Keizer.
2. De hang naar prestige van de hertogen blijkt o.m. uit de volgende
voorbeelden: Jan II verwierf het ambt van zwaarddrager, dat een
ceremoniële functie had. Dit ambt was verbonden met dat van maarschalk
van het Heilig Rijk. De hertogen van Brabant beklemtoonden dat hun
dynastie Karel de Grote als stamvader bezat! Geen wonder dat zij (sinds
Jan I) de voogdij over Aken, de Karel de Grote-stad bij uitstek, zo
belangrijk vonden.
3. Na de dood van hertog Jan II (1294-1312) beleefde het hertogdom een
dynastieke crisis. Zijn enige zoon en opvolger, Jan III (1312-1355) was
op dat ogenblik pas twaalf jaar oud. Van deze situatie maakten de
Brabantse onderdanen gebruik om enkele accentverschuivingen door te
voeren. Bij het overlijden van Jan II was diens schatkist niet alleen
leeg, maar moesten bovendien nog | |
| |
een massa schulden
vereffend worden in binnen- en buitenland. Men vermoedt hier de nasleep
van de verovering van Limburg in 1288. Overal in het buitenland werden
Brabantse kooplieden gearresteerd en werd beslag gelegd op koopwaar om
zo de hertogelijke schulden te delgen. Een dergelijke situatie bracht de
steden tot wanhoop. Om hun belangen te verdedigen pleegden zij een
staatsgreep, met Leuven voorop. In feite regeerden zij van 1314 tot 1320
het hertogdom. Voor de steden was de hertog helemaal geen absolute
heerser die soeverein regeerde; hij moest fungeren als de uitvoerder van
een beleid dat hem door de steden werd voorgeschreven. Vooral in de 14de
eeuw werd het hertogelijk bestuur onder het toezicht van het land,
vooral van de steden geplaatst, door middel van het Charter van
Kortenberg (1312), het Vlaams Charter (1314), de confirmatie en
aanpassing van het Charter van Kortenberg (1332) en de beroemde Blijde
Inkomst (1356).
4. Lange tijd werd beweerd dat Brabant door de overwinning van Woeringen
de handelsweg naar Keulen beheerste. Als dit waar was, dan profiteerden
de Brabantse steden in hoge mate van de hertogelijke ‘Drang nach Osten’.
Relativering dringt zich echter op. De verwerving van Limburg betekende
een steunpunt meer voor de bescherming van de handelsweg Brugge -
Keulen. Van de Brabantse trots over de slag van Woeringen getuigde Jan van Heelu. Maar als men enig besef heeft
van het aantal roofburchten tussen Maas en Rijn, dan weet men hoe
irrelevant het is te stellen dat met de verovering van Limburg de
handelsweg naar Keulen beheerst werd. Daartoe waren een grote
krijgsmacht en voortdurende krijgstochten onontbeerlijk geweest. Voor
een dergelijke onderneming ontbrak het de hertog aan geld en steun.
5. De hertogen brachten hulde aan de Duitse keizer. Godfried I, hertog
van Leuven, liet zich graag hertog van Neder-Lotharingen noemen. Jan I
noemde zich hertog van Lotharingen en van Brabant. En na de slag van
Woeringen liet hij zich ook hertog van Limburg noemen. Jan III heette
vanaf 1339 hertog van Lotharingen, van Brabant en Limburg, markgraaf van
het Heilig Rijk. De Brabantse steden waren niet zo opgetogen over deze
leenhulde aan de keizer. Zij beklemtoonden Brussel-Leuven als allodiaal
bezit van de hertogen en onderscheidden dit als het echte Brabant in
tegenstelling tot het andere Brabant dat van Duitsland in leen werd
gehouden.
Het toenemend Brabants nationalisme werd mede in de hand gewerkt door het
feit dat het hertogdom reeds in het begin van de 14de eeuw omgeven werd
door een territoriale grenslijn! Die grenslijn betekende een duidelijke
afbakening van het eigene, tegenover het vreemde of buitenlandse. De
verheerlijking van dit eigene versterkte het Brabants nationalisme.
6. Een bijzonder interessant probleem, zowel juridisch als economisch en
politiek, was de Scheldekwestie. Ze valt buiten de vertelstof van de
onderhavige bijdrage, al willen wij er toch enkele facetten van
belichten. De Schelde vormde de grens tussen het Duitse Rijk en
Vlaanderen, een Frans leen. Voor de economische ontwikkeling van Brabant
was de stroom zeer belangrijk. Veelvuldig waren de conflicten tussen
Vlaanderen en Brabant over de beheersing van de stroom in de tweede
helft van de 13de en 14de eeuw. Merkwaardig | |
| |
is wel dat de
graaf van Vlaanderen noch de hertog van Brabant, ondanks het besef dat
zij de Scheldekwestie niet konden oplossen, toch nooit een
internationale arbitrage hebben ingeroepen!
7. Er waren nog andere wrijvingspunten, waarop we niet dieper kunnen
ingaan, zoals de pogingen van de hertog van Brabant om de jurisdictie
van dat deel van Brabant dat gelegen was in het bisdom Luik, te
onttrekken aan de Luikse ‘Tribunal de la Paix’ en aan de pogingen om de
stad Mechelen, die tot Luik behoorde, in handen
te krijgen om redenen van economische en strategischmilitaire aard.
| |
III. Van Oost naar West.
Onder hertog Jan III van Brabant (1312-1355) kende de ‘Drang nach Osten’
andermaal een hoogconjunctuur. Nu voor de laatste maal echter, want
zoals hierboven werd aangestipt, zou het Brabants nationalisme een
krachtig verweer vormen tegen de integratie in het Duits Rijk. Vanaf ca.
1320 wenste Jan III zijn positie in de zogenaamde Landen van Overmaas
aanmerkelijk te verstevigen. Daardoor botste hij met de belangen van de
graven van Gelre en de heren van Valkenburg. Deze laatsten beijverden
zich overigens in het bemoeilijken van de handel van Maastricht naar
Keulen. Ondanks de steun van Luik, Loon en Gelre bleek Reinoud I van
Valkenburg niet opgewassen tegen de machtige Brabander. Die nam
Valkenburg enkele malen in en verwierf Heerlen, Sittard en weldra ook
Heusden en Drongelen (van Holland) en Grave (van Cuyk). De prestigieuze
en agressieve politiek van Jan III leidde in 1332 tot een grote
anti-Brabantse coalitie rond Diederik III van Valkenburg. De heer van
Valkenburg kreeg de steun van Jan de Blinde, graaf van Luxemburg, Adolf
van der Marck, prins-bisschop van Luik, Rudolf IV, graaf van Eu en
vertegenwoordiger van de koning van Frankrijk die Luik steunde, Reinoud
III van Gelre, Willem V van Gulik, Jan van Namen, Jan van Henegouwen, de
aartsbisschop van Keulen en Lodewijk IV van Loon. De coalitie toonde
zich evenwel op diplomatiek noch op militair vlak opgewassen tegen Jan
III. De hertog van Brabant slaagde erin de Franse koning van vijand tot
bemiddelaar te laten evolueren, terwijl de onenigheid en rivaliteit
onder de coalitie het verzet verlamde tegen het sterke Brabant, dat in
1334 triomfeerde. Jan III leek de vorst met een ongeëvenaarde
machtspositie tussen Schelde en Rijn.
In 1336 stierf de graaf van Loon, Lodewijk IV, kinderloos. Onmiddellijk
ontstonden moeilijkheden over de opvolging. Het kapittel van
Sint-Lambertus wilde het graafschap aan het prinsbisdom doen terugkeren.
Dat mislukte! Dirk van Heinsberg, de nieuwe graaf van Loon, zocht steun
bij Brabant en slaagde erin zich tot aan zijn dood in 1361 te handhaven.
Toen ook hij zonder nakomelingen overleed, maakte de prins-bisschop van
Luik, Engelbert van der Marck, gebruik van de moeilijkheden, waarin de
hertog en hertogin van Brabant verkeerden (zie verder), om het
graafschap Loon bij Luik in te lijven. In 1366 werd Loon een onderdeel
van het wereldlijk gebied van het bisdom Luik: een ferme streep door de
Brabantse rekening m.b.t. de ‘Drang nach Osten’.
| |
| |
De opslorping van het graafschap Loon door de Luikse prins-bisschop was
niet de enige verandering van betekenis. Van meer gewicht was het
uitsterven van de Brabantse dynastie na de dood van hertog Jan III op 5
december 1355. Zijn drie zonen waren reeds vóór hem overleden. De hertog
had daarenboven drie dochters, waarvan de oudste, Johanna, was gehuwd
met Wenceslas van Luxemburg, een halfbroer van de Duitse koning Karel
IV; de tweede dochter, Margaretha, huwde met de graaf van Vlaanderen,
Lodewijk van Male, en de derde dochter, Maria, met Reinoud III van
Gelre. Jan III, die moeilijkheden rond zijn opvolging voorzag, werkte
een regeling uit, die de goedkeuring kreeg van de Duitse koning, maar
botste op de weerstand van Lodewijk van Male. Die eiste voor zijn
echtgenote een deel van de erfenis op, speciaal met het oog op het
meesterschap over de Schelde. Uiteraard mikte hij op Mechelen en
Antwerpen. Zijn eis werd evenwel door Jan III afgewezen, met als
resultaat dat in 1355 niets geregeld was!
De Brabantse steden die een successieoorlog en een verdeling van het land
vreesden, sloten in de loop van 1355 een verbond, waar de ridderstand
zich bij aansloot. Zij kwamen overeen om na de dood van Jan III die
landsheer of landsvrouwe te erkennen, die het land ongeschonden zou
laten. Hun voorkeur ging uit naar Johanna, die op 3 januari 1356 de
voorwaarden van het land onderschreef in de Blijde Inkomst. Samen met
haar echtgenoot, Wenceslas van Luxemburg, deed ze in februari 1356 de
Blijde Inkomst in Leuven.
Het huwelijk van Johanna en Wenceslas bleef kinderloos. De Brabantse
dynastie maakte nu plaats voor de Bourgondiërs, zij het in verschillende
etappes. Aanvankelijk kende Wenceslas enige successen in de Landen van
Overmaas. In 1364 bijvoorbeeld verwierf hij Valkenburg en aanhorigheden.
In 1378 slaagde hij erin het land van Valkenburg nog uit te breiden door
de aankoop van de heerlijkheid Heerlen. Tussen 1370 en 1380 verstevigde
Brabant zijn strategische positie bovendien door de verwerving van o.m.
Millen, Gangelt en Waldfeucht. Maar financiële moeilijkheden dwongen
Johanna en Wenceslas om steeds grotere delen van hun bezit in de Landen
van Overmaas te verpanden. Wenceslas stierf in 1383. Op 15 februari 1387
schonk Johanna het hertogdom Limburg in vruchtgebruik aan de
Bourgondische hertog Filips de Stoute, die gehuwd was met haar nicht
Margaretha van Male (dochter van haar zuster Margaretha en Lodewijk van
Male). In de schenkingsakte werd bepaald dat zij alleen door koop weer
in het bezit van het hertogdom Limburg kon komen! Op 19 juni 1396 droeg
Johanna ook de souvereiniteitsrechten over Limburg en de Landen van
Overmaas over aan Filips de Stoute en Margaretha van Male. Deze laatsten
bepaalden in 1401 dat na het overlijden van Johanna hun zoon, Anton van
Bourgondië, zou opvolgen in Brabant en Limburg. Deze beschikking konden
zij treffen omdat Johanna op 28 september 1390 in een geheime
overeenkomst Brabant schonk aan haar nicht Margaretha, op voorwaarde dat
de oude hertogin tot aan haar dood het vruchtgebruik en de souvereine
rechten mocht behouden. Op 2 september 1404 werd Anton van Bourgondië
hertog van Limburg en twee jaar later, op 1 december 1406 hertog van
Brabant. Intussen ontstond in het oosten een nieuwe bedreiging voor de
Bra- | |
| |
bantse macht. In 1393 werden Gelre en Gulik door een
personele unie verbonden onder hertog Willem I.
Het conflict tussen Brabant en Gelre brak uit in 1386 om het bezit van
Grave, Millen, Gangelt en Waldfeucht. De tegenstelling werd nog
geactiveerd door de partijkeuze in het conflict tussen Frankrijk en
Engeland: Brabant steunde Bourgondië en Frankrijk, Gelre koos de zijde
van Engeland. De Brabantse en Bourgondische troepen slaagden er niet in
Gelre te overwinnen, maar richtten grote schade aan in het Gelderse
Overkwartier. Een tweede conflict brak uit in 1397 en eindigde in het
voordeel van Gelre: in 1399 werd de vrede van Ravestein gesloten,
waardoor Gelre Grave en een deel van het land
van Cuyk verwierf. Een jaar later kocht Gelre Born, Sittard en Susteren aan. Maar Millen, Gangelt
en Waldfeucht bleven voorlopig nog in Brabantse handen; in 1420 kwamen
ze in handen van de hertog van Gulik.
De jaren 1404 tot 1430 vormen een overgangstijd in de geschiedenis van
Brabant en Limburg. In 1404 kwam met Anton van Bourgondië de jongste tak
van het huis Bourgondië-Valois aan de macht, in 1430 kwam met Filips de
Goede de oudste tak aan het bewind en traden Brabant en hetgeen van
Limburg en de Landen van Overmaas restte toe tot een groter geheel, de
Bourgondische Nederlanden! In het kader van deze inleiding over oorzaken
en gevolgen van Woeringen kunnen wij de dynastieke verwikkelingen niet
behandelen. Ook verdiepen wij ons niet in de al of niet bewuste
eenmakings-politiek van de Nederlanden, waarin Brabant een centrale
plaats had. Verder handelen wij niet over de internationale en
economische politiek van de Bourgondiërs. Toch menen wij dat het nuttig
kan zijn om een viertal aspecten aan een nader onderzoek te onderwerpen:
1. | Scheidden zich de wegen van Brabant en Limburg, als gevolg van de
overeenkomsten van 1387, 1390 en 1396? |
2. | Hoe stond de Duitse keizer tegenover de overdracht van Limburg en
Brabant aan een Franse dynastie? |
3. | Kwam er een einde aan de eeuwenoude rivaliteit tussen Brabant en
Luik? |
4. | Hoe stonden de onderdanen tegenover hun nieuwe souverein? |
1. De troonsbestijging van Anton van Bourgondië had als onmiddellijk
resultaat dat een aantal gebieden die in de veertiende eeuw in vreemde
handen waren overgegaan, nu weer onder Brabant ressorteerden. Zo
bijvoorbeeld Limburg en de Landen van Overmaas, die volledig aan de
hertog van Bourgondië, Filips de Stoute, waren afgestaan, maar als
erfenis aan Anton van Bourgondië ten deel vielen. Die erfenis kon echter
de vergelijking niet meer doorstaan met de ‘gouden eeuw’ van Jan III:
vanwege de financiële noodtoestand waren heel wat bezittingen tussen
Maas en Rijn verpand. In 1406 werden Limburg en de Landen van Overmaas,
geheel in de geest van de Blijde Inkomst, onlosmakelijk met Brabant
verbonden. Maar om financiële redenen werden verschillende territoria
weldra weer afgescheiden. In 1408 was dit het geval voor Kerpen en
Lommersum, in 1409 waarschijnlijk voor Valkenburg, vanaf 1412 voor
Rolduc, Sprimont en Wassenberg en vanaf 1420 voor Millen, Gangelt en
Waldfeucht. Het hertogdom Limburg werd van 1417 tot 1429 | |
| |
verpand en het graafschap Dalhem van 1418 tot 1421. Enkel Limburg en
Dalhem kwamen dus vrij vlug weer in Brabantse handen.
In 1415 sneuvelde Anton van Bourgondië bij Azincourt. Hij werd opgevolgd
door zijn zoon Jan IV, die in 1417 te Maastricht als heer van de Landen van Overmaas en in 1418 als
hertog van Limburg werd gehuldigd. De Bourgondische hertog had van 1408
(slag bij Othée) tot 1417 (afstand van Jan van Beieren, pretendent in
Holland en Zeeland) grote invloed in het prinsbisdom Luik, maar onder
Jan van Heinsberg (1417-1455) werd aan deze invloed voorlopig een einde
gemaakt.
Filips de Goede maakte al spoedig duidelijk dat hij de verloren terreinen
wilde herwinnen. In 1430 voerde hij oorlog tegen Luik, dat gesteund werd
door Maastricht. De Bourgondiër versloeg zijn tegenstanders echter
gemakkelijk. In datzelfde jaar volgde hij op in Brabant, nadat hij reeds
eerder de graafschappen Namen en Henegouwen verworven had. Daarnaast
bezat hij natuurlijk Limburg en de Landen van Overmaas en de halve
souvereiniteit van Maastricht. Daardoor raakte het prinsbisdom Luik
ernstig in de knel.
2. De hertog van Brabant was een vazal van de Duitse keizer. In de loop
van de 15de eeuw werd deze band theoretisch, want geen van de
achtereenvolgende vorsten verkreeg de investituur met de lenen die hij
bezat in zijn hoedanigheid van hertog van Brabant-Limburg. De keizer
weigerde de maatregelen die Johanna had getroffen inzake de opvolging te
onderschrijven en erkende haar opvolgers niet. Omdat hijzelf niet
opgewassen was tegen de Bourgondische hertog, zette hij anderen op tegen
Anton en diens opvolgers, overigens zonder veel succes. Vanaf Filips de
Goede werden de verhoudingen tussen Brabant en het Duitse Rijk
onduidelijker.
3. Naarmate de Bourgondische hertogen dieper penetreerden in de Lage
Landen doofde de eeuwenoude rivaliteit tussen Brabant en Luik.
Het voormalige hertogdom Brabant werd samen met de Landen van Overmaas en
het hertogdom Limburg opgenomen in een groter geheel, waarin de ‘Drang
nach Osten’ niet langer van primordiaal belang was. De Bourgondiërs
waren Franse vorsten en wilden zich van alle vazalliteitsbanden ontdoen.
In Frankrijk, waar de Honderdjarige Oorlog tegen Engeland nog niet
beëindigd was, kon het machtige Bourgondië de balans doen overhellen in
het voordeel van de Franse resp. Engelse koning. In 1435 liep Filips de
Goede over van het Engelse naar het Franse kamp. Voor de duur van zijn
bestuur verkreeg hij nu de opheffing van de Franse leenband! Anders was
het gesteld met de Duitse leenband. Sedert 1438 bezetten de Oostenrijkse
Habsburgers daar de troon. Wilde de keizer zijn zoon als opvolger laten
kiezen door de zeven keurvorsten, dan moest hij zeer voorzichtig
optreden en vooral verhinderen dat de rijksgroten al te machtig werden.
De Bourgondische hertog, die in de Lage Landen steeds meer bezittingen
verwierf, scheen oppermachtig! Omstreeks 1450 werd de mogelijkheid
overwogen om van Brabant een koninkrijk te maken. Die mogelijkheid werd
weldra terzijde geschoven, maar de droom van een onafhankelijk
koninkrijk kwam zelfs uitdrukkelijk bovendrijven onder Karel de Stoute.
Deze Bourgondische hertog, die in 1467 zijn vader Filips de Goede
opvolgde, wenste | |
| |
als machtigste vorst van zijn tijd de
koninklijke waardigheid. Daartoe wilde hij de vazalliteitsbanden met het
Duitse Rijk en met Frankrijk verbreken en een aaneengesloten rijk vormen
door de opslorping van o.m. Bar en Lorreinen. Hij sneuvelde in 1477.
Zijn dochter en erfgename, Maria van Bourgondië, huwde met Maximiliaan
van Oostenrijk, die later keizer van het Duitse Rijk werd, waardoor de
Nederlanden een onderdeel gingen vormen van het Habsburgse Rijk.
In Luik was de positie van de prins-bisschop zeer wankel, wegens de
voortdurende sociale beroering en de vrees voor Bourgondië. De
Bourgondische hertogen eigenden zich het recht toe om met troepen door
het prinsbisdom te trekken. Filips de Goede wilde van Luik een
‘vazalstaat’ maken: in 1455 werd zijn neef, Lodewijk van Bourbon,
bisschop van Luik. Deze raakte vrij vlug in conflict met de Luikenaren.
De opstandige Luikenaren werden gesteund door de Loonse steden, maar
niet door Maastricht. In 1467 versloeg Karel de Stoute bij Brustem de verenigde legers van Loon en Luik.
Nadat hij een afdeling strijders uit Franchimont, die de Luikenaren te
hulp kwamen, had vernietigd, verwoestte hij de stad Luik en legde verschillende Loonse steden een zware
schatting op. De dood van Karel de Stoute werd het sein voor nieuwe
ongeregeldheden, waarbij weldra ook de Duitse keizer en de Franse koning
betrokken raakten.
4. Men kan moeilijk stellen dat Brabant en Limburg het
bourgondiseringsproces volledig beaamden. Zij verlangden een hertog die
machtig genoeg was om hen te verdedigen tegen de mogelijke gevaren van
buitenaf. In dat opzicht leek het huis van Bourgondië zeer geschikt.
Maar die hertog mocht toch ook weer niet zo machtig zijn, dat hij een
gevaar betekende voor hun autonomie en hun privileges. Toen de
Brabanders in 1430 kozen voor Filips de Goede, eisten zij van hem een
aantal garanties, zoals het handhaven van een aparte kanselarij, van een
apart zegel, de verplichting om Brabant, Limburg en de Landen van
Overmaas verenigd te laten, met de belofte de verpande heerlijkheden
terug te kopen, en de verplichting voor de hertog zelf om de titel en
het wapen van Brabant te dragen. Daarnaast waren er een aantal
economische verplichtingen, die vooral op Brabant betrekking hadden. Dit
is begrijpelijk, wanneer men beseft dat Brabant groter was dan Limburg
en de Landen van Overmaas, dichter bevolkt, meer verstedelijkt,
centraler gelegen en economisch welvarender. Limburg en de Landen van
Overmaas hadden een meer landelijk karakter.
De Brabanders en Limburgers waren niet tegen de vernieuwingen van Filips
de Goede. Economisch voeren zij er trouwens wel bij. Niettemin aarzelden
zij om bij de dood van Filips de Goede in 1467 diens zoon Karel de
Stoute als opvolger te erkennen. Zij waren bevreesd voor zijn
heerserstemperament. Die vrees bleek achteraf ongegrond te zijn. Maar
omdat Karel de Stoute reeds toezicht hield op alle naburige
vorstendommen, vreesden de steden geïsoleerd te raken als zij deze
Bourgondiër niet zouden erkennen.
| |
| |
| |
IV. Het einde van de zelfstandigheid.
Met het optreden van het huis van Bourgondië in Brabant, Limburg en de
Landen van Overmaas kwam een einde aan een eeuwenoude politieke
constellatie. De Bourgonderiërs wijzigden overigens de gehele
teritoriale, politieke en economische structuur in de ‘Nederlanden’. De
vroegere zelfstandige vorstendommen werden via personele unies opgenomen
in een groter geheel, dat meer op het westen gericht was. De
vroegtijdige, gewelddadige dood van Karel de Stoute, het huwelijk van
Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Oostenrijk en de gunstige
huwelijkspolitiek van de Habsburgers bezorgden Karel van Habsburg vanaf
1515 een wereldrijk! Keizer Karel V verenigde de Nederlanden en zette de
centralisatiepolitiek van zijn Habsburgse voorgangers voort. De
godsdienstoorlogen onder zijn opvolger Filips II leidden tussen 1568 en
1573 tot een scheuring in de Landen van Overmaas: de noordelijke delen
kwamen in Staatse handen, de zuidelijke bleven in Spaanse handen.
De Vrede van Munster, die de Tachtigjarige Oorlog in 1648 beëindigde,
bevestigde de scheiding van de vroegere Zeventien Provinciën. De
Noordelijke Nederlanden beleefden een Gouden Eeuw, terwijl de Zuidelijke
Nederlanden tot 1713 in Spaanse handen bleven. Ook de Landen van
Overmaas werden gesplitst! Niettemin behielden zij op sociaal,
economisch, cultureel en taalkundig gebied een zekere eenheid. Die
eenheid betrof ook grote delen van de voormalige vorstendommen Loon,
Gelre en Gulik. Het transregionalisme was er groot, de Maas vormde er
geen grenslijn en de vele troepenbewegingen en oorlogsperikelen
veroorzaakten eerder een mentaal naar elkaar toegroeien dan een verdere
verwijdering. Het Limburgs, de volkstaal, is tot op de dag van vandaag
van deze gemeenschappelijke mentaliteit een stralend voorbeeld. Intussen
werden de verschillende territoria wél geconfronteerd met het
Nederlands, het Duits en het Frans in de administratie en het leger. Op
het einde van de zeventiende eeuw zorgden de oorlogen van Lodewijk XIV
voor zeer veel ongemak en voor lichte territoriale wijzigingen. Vooral
de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de Spaanse Erfopvolgingsoorlog
(1701-1713) zorgden voor zeer veel ongemak en vernietigden ten dele het
centrale staatsapparaat. De Zuidelijke Nederlanden werden in 1713
Oostenrijkse Nederlanden.
De eerste verfransingsgolf voltrok zich vanaf 1794. Het blijven
instandhouden van een kunstmatige grens dwars door het oude Limburgse
Overmaasgebied en de geboorte van een fransgezinde strekking onder een
deel van de bevolking werd oorzaak van heel wat verwarring en deed de
ogenschijnlijk verworven eenheid onder de Overmazers verzwakken. Op het
Congres van Wenen werden de Oost-Overmazers (Eupen, Kelmis) aan Pruisen
toegewezen. Koning Willem I wilde Vlaanderen vernederlandsen, maar
behield de Franse departementsgrens dwars door het Limburgse Overmaas.
In 1839 bij de definitieve scheiding van België, Nederland en Luxemburg
werd het oude hertogdom Limburg voor altijd in stukken gekapt. Het
Verdrag van de XXIV Artikelen brak in Zuid-Overmaas de Limburgse
eenheidsgedachte. De verwarring in taal en cultuur die er het
onmiddellijke gevolg van was, en de zeer late opbloei van het Limburgs
identiteitsgevoel temidden van gehakketak over en weer tussen Vlamingen
en Walen, openden de poort wijd naar moeilijke tijden en onoplosbare (?)
problemen.
| |
| |
| |
Besluit
De historische benadering van de slag van Woeringen stelt de vorser voor
zeer zware problemen! Uit het voorgaande blijkt bijvoorbeeld hoe
ingewikkeld de politieke, economische en territoriale geschiedenis van
het behandelde gebied wel is. De besluitvorming werd er door het mozaïek
van vorstendommen, heerlijkheden en enclaven en de belangen van zovele
dynasten echt bemoeilijkt! De eigen volksaard kan vanaf de 17de en 18de
eeuw uitdrukkelijk worden waargenomen en is ook nu nog
grensoverschrijdend! De Brabantse ‘Drang nach Osten’ is uiteindelijk
mislukt. Maar de slag van Woeringen was op lange termijn niet zonder
betekenis. Het komt ons voor, dat er nog veel onderzoek nodig is om de
repercussies van de scharnierdatum 1288 op politiek, economisch,
cultureel, en vooral sociaal en psychologisch vlak te ontsluiten. In het
kader van deze inleiding hebben wij ons echter moeten beperken tot een
overzicht van de bekende gegevens. Wij zijn ons ervan bewust, dat er
hiaten en veralgemeningen geslopen zijn in ons relaas, maar hopen toch
een globale kijk te hebben geboden op een probleem dat tot op de huidige
dag een ernstig politiek en cultureel probleem blijft!
| |
| |
| |
Selectieve bibliografie
W. JAPPE ALBERTS, Geschiedenis van de beide
Limburgen, 2 dln, Van Gorcum, Assen 1972 en 1974. |
W. JAPPE ALBERTS, Overzicht van de geschiedenis van
de Nederrijnse territoria tussen Maas en Rijn 800 - 1288,
Van Gorcum, Assen 1979. |
P. AVONDS, Brabant en Limburg 1100-1403, in:
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 2, Unieboek Bussum 1982,
p. 452-482. |
J. BAERTEN, Het graafschap Loon (11de - 14de
eeuw), Van Gorcum, Assen 1969. |
J. BAERTEN, Luik en Loon 1100 - 1390, in:
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 2, Unieboek, Bussum 1982,
p. 483-498. |
P.C. BOEREN, De oorsprong van Limburg en Gelre,
Maastricht 1938. |
F.R. ERKENS, Zur verfassungsrechtlichen Stellung der
Herzöge von Limburg im 12. und 13. Jahrhundert, in:
Rheinische Vierteljahrsblätter 43 (1979), p. 169-195. |
S.P. ERNST, Histoire du Limbourg, suivie de celles
des comtés de Daelhem et de Fauquemont, 7 dln, Liège
1837-1848. |
J. LEJEUNE, Het prinsbisdom Luik 1390 - 1482, in:
Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 4, Unieboek, Bussum
1980, p. 247-270. |
J. LEJEUNE, Limburg's Verleden. Geschiedenis van
Nederlands Limburg tot 1815, 2 dln, Maastricht 1960 + s.d. |
J. LYNA, Het graafschap Loon. Politieke en sociale
overzichtelijke geschiedenis, Beringen 1956. |
..., Der Name der Freiheit 1288 - 1988. Aspekte
Kölner Geschichte von Worringen bis heute, Köln 1988. |
G.W.A. PANHUYSEN, Maastricht omstreden door Brabant,
Luik, Loon en Gelre, 1200 - 1272, in: Miscellanea
Traiectensia, Maastricht 1962, p. 81 e.v. |
A. UYTTEBROUCK, Brabant - Limburg 1404 - 1482,
in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, dl. 4, Unieboek, Bussum
1980, p. 201-223. |
G. VAN VOEREN, Leven rond Veltmans, uitgave van
Bond der Vlamingen van Oost-België. Tongeren 1987. |
|
|