Woeringen en de oriëntatie van het Maasland
(1988)–J.J. Goossens– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Inleiding
| |
[pagina 8]
| |
door ontstond een integratie in de Bourgondische territoriabond, in de Habsburgse, Spaanse en/of Oostenrijkse Nederlanden en tenslotte in Nederland en België.
De slag bij Woeringen heeft dit jaar ook en zelfs meer dan in de Maasstreek aandacht gekregen in het Rijnland. Dit is te verklaren door het feit dat er in die slag twee soorten belangen op het spel stonden: naast de territoriale waren er de lokale te Keulen, waar de ontwikkeling van de handel van de opkomende, haar vrijheid verdedigende en uitbouwende burgerij een machtsfactor betekende, waar de aartsbisschop tegen trachtte te ageren. Het is te begrijpen dat het conflict tussen aartsbisschop en stad, dat eveneens in Woeringen werd uitgevochten, in de twee dit jaar te Keulen verschenen boekenGa naar eind(1) veel meer aandacht heeft gekregen dan het territoriale en dat een van de twee het woord ‘vrijheid’ als een vlag in zijn titel draagt. Daardoor is echter onze - bescheidener - publikatie, waarin het om de oriëntatie van het Maasland gaat, des te meer te rechtvaardigen.
Het was bij de planning van deze bundel de bedoeling, die oriëntatie te laten behandelen onder de verschillende aspecten van het maatschappelijk-culturele leven waarin zij zichtbaar kon worden: de taal, haar neerslag in de middeleeuwse ambtelijke geschreven stukken en in haar stratificatie in de moderne dialecten, de letterkunde en de andere produkten van menselijke geest en vaardigheid, die in de kunstgeschiedenis bestudeerd worden. Dit laatste beschouwden wij als belangrijk, omdat het begrip van een Maaslandse kunst, die relatief eng met het Rijnland samenhangt, in de periode die aan Woeringen voorafgaat een hoge zelfstandige bloei heeft bereikt, maar dan door (zuid)westelijke stromingen overspoeld wordt, tot de interessantste aspecten der cultuurgeschiedenis van onze streken behoort. Helaas is het niet gelukt een kunsthistoricus bij de samenstelling van de bundel te betrekken. Anderzijds was het duidelijk, dat aan de wel onderzochte aspecten een algemeen historisch overzicht vooraf moest gaan.
De geschetste opzet verklaart de opbouw van het grootste deel van het boek. Het historische overzicht is verzorgd door R. Janssen , die eerst een overzicht van de Brabantse expansiepolitiek naar het oosten tot en met Woeringen geeft en dan via een behandeling van de twee polen waartusssen de Brabantse politiek zich in de daarop volgende decennia bewoog, de interne spanningen en de ambitie in het Rijk, laat zien hoe de Brabantse macht ten oosten van de Maas met wisselend succes uitgebreid en verdedigd werd, tot deze gebieden tenslotte in een groter westelijk geheel geïntegreerd werden, dat zich ten opzichte van het Heilige Roomse Rijk hoe langer hoe onafhankelijker opstelde. De lijn wordt ook in de nieuwe tijd doorgetrokken. G. de Smet behandelt de evolutie van de ambtelijke schrijftaal in het Maasland. Hij toont aan dat Woeringen geen breuk betekent, maar dat de brabantisering van die schrijftaal slechts laat, aarzelend en geleidelijk inzet; pas na 1400 kan er van een duidelijker integratie in een westelijk geheel gesproken worden. Th. Coun onderzoekt de hele waaier van middeleeuwse literaire teksten: bijbelvertalingen, heiligenlevens, sermoenen, ridderromans, lyriek, artesliteratuur en moraliserende | |
[pagina 9]
| |
didactiek. Hij vindt bij de geestelijke letterkunde meer ten westen dan ten oosten van de Maas en komt in verband met de ridderromans en de andere niet-geestelijke werken tot een interessante stelling: zij stammen alle uit het gebied tussen Krefeld en Arnhem en zijn alle ouder dan 1288. Het verdwijnen van de hofliteratuur in dat hoofdzakelijk Gelderse gebied verklaart hij juist door het feit dat de graaf van Gelre in Woeringen de belangrijkste verliezer was. H. Crompvoets behandelt de beide Limburgen als ‘dialectologisch slagveld’ en laat zien hoe oudere vernieuwingen in onze dialecten het resultaat zijn van een expansie vanuit het Rijnland, die zich in hoofdzaak vóór Woeringen moet hebben doorgezet, terwijl een jongere Brabantse en Nederlandse tegenbeweging westelijke woorden en klanken importeerde en autochtone Limburgse evenals ingevoerde Ripuarische elementen onder druk zet en verdringt. Aan deze vier bijdragen gaan twee andere stukken vooraf, die zich meer direct met de Limburgse successieoorlog en Woeringen bezighouden. Dat van J. Goossens thematiseert de behandeling van de oorlog en de slag in de middeleeuwse Nederlandse en Duitse letterkunde, dit wil zeggen in een aantal rijmen prozakronieken en vooral in een dichtwerk van Jan van Heelu. Hij beklemtoont dat dit laatste als een heldenepos ter ere van Jan I te interpreteren is, maar dat ook zijn historische waarde niet onderschat mag worden. J. Molemans tenslotte geeft een vertaling van een oorkonde van 15 oktober 1289, waarin Philips IV van Frankrijk een uitspraak doet in de geschillen tussen Jan I van Brabant en zijn opponenten Reinoud I van Gelre en Gwijde, graaf van Vlaanderen, en licht deze tekst toe. De Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde hoopt met de uitgave van deze bundel een bescheiden, maar niet onbelangrijke bijdrage tot de studie van het Maaslandse patrimonium en zijn plaats in het Europese geheel geleverd te hebben. |
|