Middelnederlandse vocaalsystemen
(1981)–J.J. Goossens– Auteursrechtelijk beschermd5. De sjwaDe nnl. sjwa komt meestal na een hoofdtonige syllabe voor (lopen, werken, huizen, kinderen), maar ook in bepaalde prefixen (beginnen, beloven; gelopen, gemaakt). Hij wordt meestal e geschreven. In het suffix -ig schrijft men i (heilig, rustig), in het suffix -lijk ij (heerlijk, lelijk), in het sufix -ing i, maar hier kan ook een heldere klinker gerealiseerd worden (koning, haring). De mnl. sjwa correspondeert over het algemeen met de nnl. wanneer deze laatste niet in de (spelling)auslaut staat en voor zover hij e geschreven wordt. Hij is door verdoffing uit allerlei onbeklemtoonde klinkers van het wg. ontstaan. Waar het nnl. i schrijft (in de suffixen -ig en -ing) werd in het mnl. nog wel een i-achtige klinker uitgesproken; waar het nnl. ij schrijft (in het suffix -lijk) werd wel een lange î uitgesproken. Zie echter voor een aantal details in verband met het vocalisme van mnl. -lijc Van Loey § 68, opm. 3. In het suffix -en, mnl. -ijn (guldijn, heidijn) kwam eveneens wel een lange î voor. Nochtans is hier al vroegtijdig met verkortingen te rekenen, zoals uit spellingen als cussen (uit cussijn) voor, ‘kussen’ en ook uit regressieve spellingen als tekijn voor teken(vgl. got. taikns) blijkt: zie Van Loey § 67, | |
[pagina 78]
| |
opm. 3. Sommige moderne dialecten hebben in suffixen met een mnl. i of î voor velaar deze klinker nog steeds niet verdoftGa naar voetnoot(1). Mnl. auslautende -ə werd in het nnl. geapocopeerd. Vgl. ic scrive en ik schrijf, oghe en oog, neve en neef enz. Auslautende -ə kwam in het mnl. o.a. voor in het sg. presens 1 van de sterke en zwakke werkwoorden en in een aantal vroegere declinatieklassen van substantieven (b.v. in rugghe, putte, beelde, boghe...) in de nominatief sg. Talrijk zijn echter de gevallen waar in het nnl. geen apocope plaats heeft gehad, vooral daar waar de -ə als kenmerk van een grammatische categorie onontbeerlijk was (b.v. in het preterium van zwakke werkwoorden: hij werkt ≠ hij werkte; bij de substantieven op -te: breedte, grootte, rondte, die anders met de corresponderende adjectieven zouden samenvallen). Ook andere factoren, b.v. welluidendheid en homonymievrees kunnen bij het behoud van de -ə een rol hebben gespeeldGa naar voetnoot(2). Apocope is sinds de 14e eeuw in het Brabants, Limburgs (hier misschien zelfs vroeger) en Hollands aan te treffen: zie Klankleer § 99. |
|