| |
| |
| |
Vladimir Nabokov Laughter in the dark
Iedereen die wel eens een roman leest, vormt zich een min of meer vaag denkbeeld van de ideale roman die de grootst mogelijke bevrediging schenkt: vermaak, spanning, stichting, avonturen, liefde, grappige of gewaagde voorvallen, mysterie, psychologie, wijsheid, enz. Voor iedere lezer ziet de ideale roman er weer enigszins anders uit. Maar welke speciale verlangens hij ook koestert, hij zal toch gewoonlijk iets meer willen dan verpozing alleen. Ook al is een willekeurige lezer van een toevallig boek al heel voldaan met een paar uur werkelijke ontspanning, zijn 'ideale roman' moet iets meer bieden, iets dat hem verandert, ook al is het nog zo weinig, ook al is het niet ten goede... De mededeling van Marcel Proust aan Valery Larbaud dat de lectuur van diens novelle Le couperet een zodanige indruk op hem had gemaakt dat hij er, meer dan een jaar later, nog een beetje ziek van was, mag een compliment van twijfelachtige waarde zijn, in het algemeen wil de lezer toch liever nog een kleine ziekte uit een boek overhouden dan helemaal niets.
Nu moet ik hier onmiddellijk bij zeggen dat het gezichtspunt van de criticus gewoonlijk ietwat verschoven is ten opzichte van dat van de gewone lezer. (Ook Virginia Woolf zal wel niet de illusie hebben gehad dat zij een 'common reader' was.) De beroepsmatige beoordelaar van boeken heeft óf een grondige hekel aan dat 'iets meer', hij wil bepaald niet veranderd, gelukkig of ziek gemaakt worden door zijn dagelijks werk en keurt de boeken dus alleen op hun vermaakswaarde; óf hij is juist uitsluitend uit op het meten van de bedoelde surplussen en veronachtzaamt misschien zelfs het eenvoudige amusement, niet omdat hij het minacht, maar omdat hij er immuun voor geworden is. Wat mij betreft, ik sta het dichtst bij die laatste categorie. Om daarover geen twijfel te laten bestaan heb ik in het voorafgaande zelfs enige namen binnengesmokkeld van schrijvers die alleen door dat soort verstokte liefhebbers van het 'iets meer', waartoe ik
| |
| |
mij dus reken, worden gewaardeerd: Larbaud, Proust, Virginia Woolf.
De zaak is dat de buitenissige verzinsels van romancier X niet meer boeien, omdat ze niet werkelijk gebeurd zijn. 'Het schone van natuur passeert toch alle konst,' zei Breero al en ook mijn soort van surplus-critici ziet zich gedwongen dat anti-artistieke standpunt in te nemen. Zij houden van memoires en alleen van romans als zij een belangrijk autobiografisch element bevatten. Ik geloof niet dat het van belang is of dat autobiografische vermomd of vermengd is met pure verzinsels of 'omgelogen' tot roman: als het authentieke element er maar is. Maar dat is nog niet genoeg. De ontleding door romancier X van de huwelijksmoeilijkheden van de heer en mevrouw IJ in verband met de jeugdige mejuffrouw Z, die zó authentiek zijn, dat iedereen dit of een dergelijk geval wel kent, voldoen toch ook weer niet, omdat de personages wie dit authentieke overkomt niet belangwekkend zijn. Ik kom dus tot deze dubbele eis dat de roman iets authentieks moet hebben en dat tenminste één belangwekkend personage, één figuur die waardig is er de 'held' van te zijn, erin moet voorkomen.
Deze beginselverklaring was nodig, omdat ik verslag wilde uitbrengen van een boek dat aan géén van deze minimum-eisen voldoet en waarvan ik toch bijzonder genoten heb: Laughter in the dark van Vladimir Nabokov; waaruit volgt dat men nooit orthodox moet zijn in kwesties van smaak.
Het boek begint zo: 'Er leefde eens een man in Berlijn die Albinus heette. Hij was rijk, achtenswaardig, gelukkig; op een dag verliet hij zijn vrouw ter wille van een jeugdige maîtresse; hij beminde; werd niet bemind; en zijn leven eindigde in rampspoed. Dit is het hele verhaal, en wij zouden het hierbij hebben kunnen laten, als er niet voordeel en plezier in het vertellen was geweest; en ofschoon er plaats genoeg op een grafzerk is om, gebonden in mos, de verkorte weergave van iemands leven te bevatten - bijzonderheden zijn altijd welkom.'
Het thema van de roman komt dus overeen met de zoëven verworpen huwelijksmoeilijkheden van het echtpaar IJ met mejuffrouw Z. Waarom het hier toch aanvaardbaar werd, blijkt al
| |
| |
dadelijk uit het gegeven citaat. De auteur begint namelijk met afstand te nemen tot zijn eigen verhaal. Hij is dus niet gelijk aan de schrijver X die tot die afstand niet in staat is omdat hij zo hard bezig is in zijn banale historie te geloven.
Nabokov is voortdurend meester over zijn verhouding tot zijn personages. Hij begint met de koelheid van de astronoom die zijn telescoop stelt, dan haalt hij alles dichtbij, hij leeft mee, hij lacht mee, hij lijdt mee, maar hij behoudt tegelijk de gedetacheerdheid van iemand die weet dat hij speelt. Bijna nonchalant vertelt hij een gruwelijk verhaal: Albinus is namelijk zo verblind, dat zijn jeugdige maîtresse hem bedriegt met een man die als chauffeur mee op reis gaat en die als alibi homoseksualiteit voorwendt. Als hij toch iets gaat vermoeden, vertrekt hij in grote opwinding met het meisje in de auto, die hij niet goed besturen kan. Hij maakt een ongeluk en wordt daardoor dan echt blind. Verpleegd door zijn vriendin gaat hij in complete hulpeloosheid in een eenzaam huis in de bergen wonen, zonder te weten dat de vriend van het meisje ook in huis is. Deze diabolische natuur vermaakt zich met zwijgend aanwezig te zijn, de blinde door kleine geluidjes of aanrakingen aan het schrikken of het twijfelen te brengen om zich intussen langzamerhand van geld en goed van zijn slachtoffer meester te maken. Het kleine dochtertje van Albinus is in verband met diens afwezigheid ziek geworden en gestorven. Als de blinde tenslotte het bedrog ontdekt, wil hij de bedriegster vermoorden, maar wordt in een worsteling zelf doodgeschoten.
Zoals men ziet is het banale gegeven van een echtbreuk opgeluisterd met eigenlijk even banale, Grand-Guignol-achtige effecten. Zij worden aanvaardbaar door de werkelijk superieure en glimlachende intelligentie van de auteur, die toch het spel ten einde speelt. Laughter in the dark is een thriller, die juist door het psychologisch verantwoord zijn van de handeling iets adembeklemmends heeft, een verhaal dat zijn 'surplus' uitsluitend ontleent aan de zeer persoonlijke sfeer waarin het verteld wordt; een sfeer die geëlektriseerd is door een briljante scherpzinnigheid, een voortdurend waakzame en satirische gevoeligheid, die de suggestie geeft van energie en zwier.
Eersterangs is die schrijver die dwingt tot het herzien van kri- | |
| |
tische beginselen. Nabokov's thriller is deels banaal, deels een buitenissig verzinsel, heeft weinig of niets autobiografisch en er komen geen belangwekkende personages in voor. Maar het boek komt toch dicht bij de 'ideale roman', omdat de schrijver zelf belangwekkend is.
| |
Pnin / Lolita
Twee romans van de tot Amerikaan genaturaliseerde Russische schrijver Vladimir Nabokov hebben om verschillende redenen de aandacht getrokken. Pnin was al ten dele bekend voordat het in boekvorm verscheen, doordat vier van de zeven hoofdstukken in het vooral om zijn grappen bekende weekblad The New Yorker hadden gestaan. Lolita was, na door enige Amerikaanse uitgevers te zijn geweigerd, in Parijs verschenen (in het Engels) en werd een jaar later door de Franse politie in beslag genomen en verboden.
Op grond van deze feiten zou men kunnen menen dat men hier te doen heeft met een schrijver van humor, die zich soms aan pornografie te buiten gaat, misschien wel aan humoristische pornografie. In werkelijkheid is Nabokov het slachtoffer van zijn Franse uitgever, een firma die gespecialiseerd is in de publikatie van gepeperde lectuur in de Engelse taal en van een stommiteit van de Franse politie. Op aandrang van het Home Office immers, dat met lede ogen zag hoe de pure Engelse jeugd zich in Parijs met slechte boeken afgaf, verboden de Fransen plotseling 25 uitgaven van The Olympia Press, waaronder zich ongelukkigerwijs Lolita bevond.
Het is bekend dat de Fransen lang weerstand hadden geboden aan Engelse aandrang in deze richting, maar op een moment dat de betrekkingen bijzonder hartelijk waren ter gelegenheid van de gezamenlijke strooptocht naar Suez, gaven de Fransen toe.
Zij baseerden hun maatregel op een verbluffende interpretatie van een wet die de controle op de buitenlandse pers regelde en die een politieke bedoeling had. Een pikante bijzonderheid daarbij is dat overeenkomstige uitgaven van The Obelisk Press, eigendom van het machtige Hachette-concem, ongemoeid werden gelaten. En niet minder pikant is het feit dat de Amerikaanse
| |
| |
douane die met censuurbevoegdheden is uitgerust de invoer van Lolita in de Verenigde Staten uitdrukkelijk toestond. Men krijgt de indruk dat enige regeringen Nasser en Nabokov verwisseld hebben in een tijd dat zij het erg druk hadden.
Vladimir Nabokov is, zoals men weet, de zoon van een democratisch gezinde aristocraat die nog voor de Russische revolutie zijn hofuniform per advertentie te koop aanbood en die later door tsaristen is vermoord. Nabokov jr. werd in 1899 te St. Petersburg geboren. Hij verliet zijn vaderland in 1919 en voltooide zijn Slavische studies in Cambridge. Daarna voerde hij in Berlijn en in Parijs het leven van een emigrant-auteur, die in het Russisch onder de naam W. Sirin verzenbundels, romans en toneelstukken publiceerde. Zijn roman Camera Obscura (1932) die niets aan het gelijknamige boek van Beets ontleent, verscheen in zeven talen en kwam in 1950 onder de titel Laughter in the dark in Amerika uit. In 1940 vertrok Nabokov naar de Verenigde Staten, waar hij in het Engels een aantal romans (The real life of Sebastian Knight, Bend Sinister), memoires (Conclusive evidence), een literaire biografie (Nicolai Gogol) en enige wetenschappelijke werken over vlinders schreef.
In Pnin heeft Nabokov een geëmigreerde Russische geleerde getekend die de aansluiting met de nieuwe wereld niet heeft kunnen vinden, een potsierlijk en beklagenswaardig individu. Professor Pnin is de tragische emigrant die te hoekig en te rechtschapen is om zich te vormen naar de Amerikaanse samenleving, zoals Nabokov zelf de geslaagde emigrant is, een aangepast levenskunstenaar die de handicaps van de ontworsteling in geestelijk profijt weet om te zetten. Pnin spreekt een abominabel Engels en Amerika blijft voor hem een ondoordringbaar gekkenhuis, waarin hij rondwaart bezield door een dapper streven naar begrip en met een onuitputtelijk reservoir van hoffelijkheid en parate, maar onpraktische kennis.
Met zijn breed bovenlijf en kleine spillebeentjes is hij een soort van exotisch insekt, dat ergens tegen op kruipt, maar telkens weer een stukje valt. Pnin is de dupe van allerlei domme intriges. Ondanks zijn onverstoorbare preciesheid stapt hij gewoonlijk in verkeerde treinen, verwart hij mensen met elkaar, is hij gedwongen zeldzame boeken terug te brengen naar de biblio- | |
| |
theek omdat zij zijn opgevraagd door een ander die hij zelf blijkt te zijn.
Pnin kan alleen maar leven met de methoden en de maatstaven die hem eens voor altijd hebben gevormd. De satire is tenslotte in mindere mate tegen hem gericht dan tegen de andere mensen, zowel zijn Russische ex-vrouw als zijn Amerikaanse collega's die misbruik maken van zijn goedheid en weerloosheid. Nabokov schetst ook het milieu van Russische intellectuelen in Amerika met hun verschillende graden van aangepastheid, hun gezamenlijk heimwee en de vreemdheid van hun kinderen daartegenover, die helemaal Amerikaans zijn en niets van hun ouders begrijpen.
De roman Pnin is een vriendelijke, maar soms ook scherpe satire, enigszins fragmentarisch en schetsmatig, maar ook langzaam verpozend en proevend geschreven. Het boek verschilt daardoor hemelsbreed van Lolita, dat veel sterker en gedrevener is, lyrisch en boosaardig tegelijk, en dat veel meer de indruk maakt een 'noodzakelijk' boek te zijn, ondanks de extreme pose die de schrijver hier aanneemt en de trucs in de compositie die bij zijn systeem horen.
Lolita heeft met pornografie niets te maken, maar toch kan men begrijpen dat een aantal Amerikaanse uitgevers voor de publikatie is teruggeschrikt. Er komt geen onvertogen woord in voor en sommige voor het thema noodzakelijke beschrijvingen zijn sober genoeg gehouden, maar het thema zelf heeft iets schokkends voor vele lezers. Het boek behelst namelijk de uitvoerige bekentenis van een maniak, een man van middelbare leeftijd die zich in seksueel opzicht speciaal voelt aangetrokken tot 'nymphets', d.w.z. meisjes tussen negen en veertien jaar die aan zijn bijzondere voorwaarden van 'geheimzinnige charme' voldoen. Het pijnlijke van de zaak is dat Nabokov zijn geest, zijn eruditie, zijn spottende kritiek, kortom al zijn superieure schrijversgaven heeft geleend aan zijn seksuele maniak, Humbert Humbert, waardoor het boek een veel klemmender en authentieker indruk maakt dan een louter literaire fantasie.
De heer Humbert, die zijn biecht opschrijft 'onder observatie' in de psychopatenafdeling van de gevangenis, is zelf ook schrijver, een literair en psychologisch geschoold man, die zijn 'fixatie'
| |
| |
aan de 'nymphets' met een ontroerend vertelde jeugdervaring verklaart. Op 13-jarige leeftijd heeft hij aan de Rivièra, waar zijn vader een hotel had, een gebrekkige, maar hevige liefdesaffaire beleefd met een meisje van zijn leeftijd dat hij Annabel Leigh noemt: een duidelijke verwijzing naar Edgar Allan Poe's Annabel Lee ('I was a child and she was a child - In this kingdom by the sea - But we loved with a love that was more than love -' etc.). Evenals Poe's poëtisch nimfje sterft Humbert's Annabel als kind en daardoor blijft zijn liefde voor het uiterst jeugdige meisje een voor eeuwig onafgemaakte zaak. Zijn leven lang blijft Humbert op de loer naar prille meisjes, quasi-onschuldig zittend in parken tussen spelende kinderen, rondhangend in de buurt van scholen, gekweld door de onmogelijkheid om een 'nimfje' te bezitten.
Na een mislukt huwelijk vindt hij in Amerika in het dochtertje van zijn hospita, die weduwe is, plotseling een duplicaat van Annabel: Dolores (met een reminiscentie aan Swinburne's gedicht; Humbert Humbert zoekt telkens alibi's in de literatuur: Dante, Petrarca, Lewis Carroll; Goethe's 'Erlkönig' is zelfs nog onfatsoenlijker...) of met een liefkozend naampje: Lolita. Hij trouwt met haar moeder, die hij overweegt te vermoorden, hetgeen niet nodig blijkt te zijn want zij wordt overreden.
De gruwelijke toestanden waarop Humbert Humbert en de lezer zich dan voorbereiden, doen zich voor in een onverwachte vorm. Lolita verleidt namelijk haar stiefvader. (Zij bleek in een zomerkamp al de nodige ervaringen te hebben opgedaan.) Dan volgt een autotocht door de Verenigde Staten, overnachtingen in hotels en motels. Het kind is de slavin van de man en wreekt zich langzamerhand door hem tot haar slaaf te maken. De combinatie van sadisme en medelijden, van meevoelen met de maniak en gruwen van hem, van honende kritiek op de domheid en burgerlijkheid van het meisje tezamen met een teder en ontroerd gevoel voor de psychische verminking waaraan zij onderworpen wordt, deze dooreenmenging van tegenstrijdigheden is, voor zover ik weet, zonder precedent. Bovendien gaat dit alles vergezeld van een dodelijke satire op Amerikaanse toestanden, Amerikaanse scholen, vergelijkbaar met de satire in Pnin, maar nu fel en wreed, in de toonaard van een heel gezonde gek, verteld met de barbaarse kluchtigheid van een schelmenroman. Lolita wordt
| |
| |
tenslotte geschaakt door een andere maniak, maar deze is impotent en een succesrijk schrijver. Humbert Humbert vindt hem na jaren terug, als Lolita al geen nimfje meer is, en doorzeeft hem in een dolzinnige scène met een ongehoorde hoeveelheid kogels, terwijl de man hem in welgefraseerd Oxford-Engels van repliek dient.
Ongetwijfeld zullen veel mensen dit een heel naar boek vinden. Het wekt weerzin omdat het een van de weinige taboes openscheurt die ons nog gelaten waren. Aan de andere kant: accepteert men eenmaal de 'zwarte' literatuur, de literatuur die zich met gruwelen bezighoudt en in de zenuwen snijdt, dan is er weinig zwarte literatuur die zoveel ontroerends en zoveel onweerstaanbaar kluchtigs heeft als Lolita.
Er zijn beoordelaars geweest van dit boek die de affaire tussen Humbert Humbert en Lolita symbolisch hebben willen duiden als Nabokov's vrijage met Amerika dat nog zo onvolwassen is. Onzin. Anderen willen er niets anders in zien dan een fantasie, een literaire tour de force. Ook dat is m.i. onzin.
In hoeverre Nabokov zelf zich aangetrokken voelt tot 'nymphets' kunnen wij gevoeglijk in het midden laten, maar dat hij in dit bewogen en geïnspireerd geschreven boek een persoonlijke tragiek heeft uitgebeeld, hoezeer ook vervormd en extreem gemaakt, is toch wel waarschijnlijk.
Deze schrijver was als dichter en romancier tot zijn veertigste jaar een Russische auteur. Het moeten loslaten van het Russisch heeft hij zijn 'persoonlijke tragedie' genoemd: 'Mijn vloeiende, rijke en oneindig gedweeë Russische taal... een toverspiegel, een fluwelen gordijn met zijn zwijgende evocaties van een bekende wereld', een tragedie overigens die volgens hem niemand hoeft te interesseren. Des te bewonderenswaardiger is de rijkdom van het Engels dat hij hanteert met een volmaakt gemak, maar toch met de blijvende verwondering over de eigenaardigheden ervan die zich uit in woordspelingen en grapjes over de letterlijke betekenissen van woorden, waaraan men de vreemdeling, in dit geval de uiterst taalgevoelige vreemdeling, herkent. Arthur Koestier heeft dezelfde overgang op een oppervlakkiger manier beleefd. Nabokov is veel meer dan deze van het Duits op het Engels overgeschakelde Hongaar een 'kunstenaar', een plant die diepe wortels
| |
| |
nodig heeft. (De Pool Conrad is een ander geval, is nooit een Pools auteur geweest voordat hij Engels ging schrijven.)
Het opmerkelijke nu van Nabokov is dat zijn aanpassing zo goed is geslaagd. In tegenstelling tot 'professor Pnin' lijkt professor Nabokov een virtuoos van soepel begrip, een briljant voorbeeld van een 'geslaagde emigrant', die zich in de Amerikaanse wereld beweegt als een vis in het water en die kan spelen met zijn nieuwe omgeving, met de psychologische en sociologische methoden die er in zwang zijn, met de taal, met literaire onderwerpen en met de tragiek waaraan hij zelf is ontsnapt.
Nu is mijn veronderstelling dat onder de totale satire die Nabokov bedrijft, waarin niets en niemand wordt gespaard, toch af en toe de tragiek van de balling doorbreekt en omdat zij van zoveel dieper komt dan bij de 'Pnins' is zij ook des te feller, onstuimiger en baldadiger. De tragiek van de balling is de tragiek van de man die van zijn jeugd is afgesneden en die er ongeneeslijk aan verknocht is. Juist de gemakkelijke aanpassing aan Amerika en het Engels impliceert een emotionele onbevredigdheid. Lolita of de fixatie aan een jeugdliefde is daarom een heel plausibele uitbeelding van die situatie. En waarom zou men het niet nog letterlijker nemen? Waarom zou de jonge Nabokov niet werkelijk een Annabel Leigh hebben bemind, zoals Poe ook werkelijk een Annabel Lee heeft bemind 'in a kingdom by the sea', dat weggespoeld is door een revolutie die niet kan worden teruggedraaid?
| |
Nabokov's dozen
Korte verhalen zijn er in allerlei soorten, maar men kan, heel globaal, twee types onderscheiden: het verhaal dat een gemoedsbeweging van de schrijver uitdrukt, een stemming, een heimwee, een gevoelsimpressie in proza en daartegenover de anekdote, het verhaal met een ontknoping. Het sentiment dat een verhaal van de eerste soort heeft opgeleverd zou ook in een lyrisch gedicht, korter, abstracter, maar niet wezenlijk anders, kunnen zijn uitgedrukt. Een praktisch aangelegde lezer zonder zintuig voor gevoelsnuances zou zo'n verhaal niet aardig vinden en zeker niet kunnen navertellen. Met een verhaal van het tweede type zou
| |
| |
die lezer daarentegen geen moeilijkheden hebben. Met zijn zin voor het feitelijke zou hij de intrige en het verrassende element van het slot kunnen waarderen en, zo nodig, reproduceren.
De geringe populariteit van het korte verhaal is ten dele verklaarbaar door het overwegende impressionisme erin en door de afkeer die nuchtere mensen hebben van proza zonder kop of staart. Het korte verhaal is in diskrediet, omdat zoveel in dat genre de kenmerken bezit van wat in de vaderlandse literatuur wordt aangeduid met het woord 'schets'. Het anekdotische verhaal aan de andere kant gaat gemakkelijk lijden onder de uitvoerige behandeling van feitjes: de schrijvers gaan zich verdiepen in het dorpsleven en neigen tot het schrijven van 'vertellingen', al dan niet 'over-Betuws'.
Een pure schets kan verrukkelijk zijn als de lyriek penetrant genoeg is en zo kan een verhaal dat uitsluitend een vertelling is indrukwekkend worden door een geïnspireerde vernuftigheid. Valery Larbaud's schetsen uit het kinderleven Enfantines vormen een voorbeeld van de eerste, Edgar Allan Poe's verhalen van de tweede soort. Maar gewoonlijk leveren de schrijvers van goede korte verhalen ons mengprodukten: de impressie wordt enigszins geordend door een intrige of de anekdote wordt 'gevoelig' gemaakt met wat stemming en couleur locale.
Wie de korte verhalen leest gebundeld in Nabokov's dozen, wordt getroffen door een ongewone combinatie. De vernuftigheid van de anekdote (die men vaak genoeg een 'stunt' kan noemen) lijkt overheersend, maar wordt bij nader inzien en vooral bij een herinnering aan het verhaal, als de feiten alweer verbleekt zijn, overtroffen door de lyriek van de stemming, door een emotioneel landschap dat zich bij een zintuiglijk ondergane werkelijkheid aansluit.
Nabokov is een opvallende stunt-schrijver, maar zijn stunts zijn steeds in dienst van zijn heimwee dat met verbetenheid maar vergeefs het onachterhaalbare leven nazit. Zijn roman Lolita, waarmee deze schrijver-voor-'kenners' plotseling beroemd is geworden, is een goed voorbeeld van het soort 'stunt' zoals hij ook elders toepast.
Ook Laughter in the dark berust op een stunt die een levensgevoel verbeeldt. De blinde wiens jeugdige vrouw zonder dat hij
| |
| |
het weet een minnaar op kousevoeten in huis heeft is ook zo'n tragisch door het leven bedrogen en bespotte figuur.
De grondstemming bij Nabokov, deze 'misplaced person' bij uitstek, is telkens: wij zijn misplaatst, wij zijn ergens verzeild geraakt waar wij niet thuishoren, in een tijd waarin onze gevoelens niet passen, want die gevoelens zijn in onze jeugd en in een ander land ontwaakt. Wij zijn 'misplaced persons', onaangepaste slachtoffers, tragisch, aanstotelijk, belachelijk. Het leven dat ons deze poets bakt is een heel bedenkelijke zaak. Hij noemt het in een van zijn verhalen in Nabokov's dozen een 'assistant producer'. De gebeurtenissen hebben geen zinvol verband, zoals een echte 'producer' eraan zou geven. Ze zijn stuntelig bedacht, een beetje idioot, ongeschikt voor de personages die ze moeten ondergaan. De liefde van het twaalfjarig jongetje in Biarritz kon niet tot een harmonische ontplooiing komen, omdat de leiding in handen is van een tweederangskracht, van een assistent-regisseur, die de boel door elkaar gooit.
Daarom zijn dezelfde dingen die zo pijnlijk en verdrietig zijn tegelijkertijd zo potsierlijk en vermakelijk. Iedere stunt van Nabokov laat zien dat de tragedie een klucht is, omdat de 'assistant producer' de zaken niet uit elkaar kan houden.
Pnin is een uit Rusland geëmigreerde professor die onophoudelijk in botsing komt met de eigenaardigheden van het Amerikaanse leven, maar zijn waardigheid houdt het uit tegen zijn belachelijkheid, al wordt zijn vitaliteit vooral gevoed door de taaiheid van zijn nostalgie.
In Nabokov's dozen vindt men telkens dit gebrek aan synchronisatie van de mensen en hun lot. De onbekende, in zijn jeugd gestorven dichter, die een halve eeuw later monumentaal herdacht wordt, komt zijn eigen herdenking bijwonen, omdat zijn dood indertijd een geënsceneerde vlucht voor schuldeisers was. Men beschouwt hem als een indringer en een bedrieger en de schrijver laat in het midden wat de waarheid is. Ook al is hij dezelfde man, dan nog is er geen sprake van dat hij het verleden voor zich zou kunnen opeisen. De enige waarheid is dat het verleden bijgezette historie is, geschikt voor herdenkingen, legendes en onderwijs. Een levende oude heer kan niet worden geïdentificeerd met een jonge dichter van vijftig jaar geleden. Een oude
| |
| |
man is per definitie een bedrieger als hij zich op het verleden beroept.
In een ander verhaal droomt een vlinderverzamelaar zijn leven lang van een reis die hij eens wil ondernemen om zelf de zeldzame vlinders te vangen op de verre en exotische plaatsen die hij alleen uit zijn boeken kent. Maar als hij op het punt staat te vertrekken met geld dat hij door een schaamteloze oplichterij in handen heeft gekregen, wordt hij door een hartverlamming geveld.
Telkens weer is de gebrekkige synchronisatie van de 'assistent-regisseur' de oorzaak van de misplaatstheid der mensen. De personages passen niet bij de gebeurtenissen. Iemand is verliefd op een vrouw die niet voor hem bestemd is, maar de regie is wel zo goed om ze periodiek met elkaar in aanraking te brengen. Dan zijn er dubbelgangers, elkaar compromitterende naamgenoten, aan elkaar vastzittende tweelingen, die elkaar hinderen, omdat de wijsheid van het lot gering is en zijn grillen onuitputtelijk.
Er zijn in deze bundel ook enkele zuivere jeugdherinneringen waarin de poëzie van het heimwee niet gesteund wordt door een stunt, maar uitsluitend door de glimlachende gevoeligheid en de altijd waakzame intelligentie van deze erudiete auteur, die ook in het gebruik van zijn verworven taal een virtuoos is. Maar altijd is er iets meer dan de combinatie van anekdote en stemming in deze verhalen, een element dat juist uit de chemische verbinding ervan voortkomt: een besef van tragiek die tevens een bereidheid tot lachen is, een samenstelling die wel vaker het levensklimaat vormt van de emigrant, maar zelden in zo'n evenwicht. Er is bij Nabokov's ingrediënten altijd een surplus, volgens dezelfde logica waardoor zijn 'dozijn' uit dertien verhalen bestaat.
| |
Pale fire
Pale fire is niet minder imposant en buitenissig dan Lolita, al zal het minder opzien baren, omdat de lezer van dit boek meer moeite moet doen om de bedoelingen en de kwaliteiten ervan te ontdekken. De schrijver, virtuozer taalkunstenaar en literair jongleur dan ooit, heeft zich hier teruggetrokken achter een
| |
| |
façade van poëtische en literair-kritische techniek. Weliswaar gluurt de baldadige satiricus die hij ook is door alle gaten naar buiten, weliswaar is er een amusante en emotionele inhoud die niet voor die van Lolita onderdoet, compositie en vorm van het boek houden de gemakzuchtige lezer op een afstand.
Pale fire bestaat in de eerste plaats uit een gedicht van 999 regels, verdeeld in vier zangen, dat geschreven heet te zijn door een Amerikaanse dichter, genaamd John Francis Shade (1898-1959). Verder is er een voorrede van een zekere Charles Kinbote, de 'editor' (literair bezorger) van het gedicht, die uitlegt hoe Shade het in de laatste twintig dagen van zijn leven had vervaardigd. Deze Kinbote blijkt een uit het verre noordelijke land Zembla afkomstige taalgeleerde te zijn, een enigszins excentriek en pompeus man, die zich op een vaak onkiese manier aan de dichter had opgedrongen.
Het grootste deel van het boek wordt in beslag genomen door een commentaar in noten van deze Kinbote op het gedicht van Shade. Het merkwaardige van dit commentaar is dat Kinbote daarin veel meer over zichzelf vertelt en over de afgezette koning van Zembla dan over Shade en zijn gedicht. Tenslotte is er een index, die niet alleen alfabetisch recapituleert, maar ook aanvullende inlichtingen geeft. Deze vier onderdelen (voorrede, gedicht, commentaar en index) vormen samen een doolhof, een puzzel vol gemaskerde betekenissen en verrassende onthullingen. Men kan er dagenlang mee bezig zijn, men kan honderden ontdekkingen doen, onmiskenbaar juiste en twijfelachtige en dan toch nog, zoals de slimme Mary McCarthy blijkens haar uitvoerige artikel in Encounter (okt. '62) wat de hoofdzaak betreft op een dwaalspoor zijn.
Nu ben ik persoonlijk helemaal geen voorstander van puzzels in de literatuur, die immers een ander soort ontvankelijkheid veronderstelt dan listigheid in het oplossen van raadseltjes. Een goede schrijver brengt geen vertroebeling teweeg, maar een verheldering. Dat neemt niet weg dat ook het verhelderde probleem nog raadselachtig kan zijn. De lezer mag bovendien, geloof ik, niet reclameren, als hetgeen de schrijver wil meedelen juist een mysterie is, niet in de zin van een detectiveroman, waarbij men aan het eind precies weet, wie en hoe en wat, maar in de zin van
| |
| |
een niet of moeilijk doorzichtige structuur, waarvan de eerste waarneming bedrieglijk is en de laatste alles op losse schroeven zet.
Pale fire is in hoofdzaak de afbeelding van zo'n mysterieuze constellatie, een wereld van spiegelingen die misleidend en gevaarlijk zijn. Nabokov heeft hier dus wel het recht de lezer in een labyrint te brengen, al heeft hij - uit speelsheid, uit overmoedige knapheid, uit behoefte misschien ook om zich achter een rookgordijn in veiligheid te brengen - nog andere dan strikt noodzakelijke mystificaties en gedaanteverwisselingen aangebracht.
Blijkens zijn gedicht is Shade een dichter van het type Robert Frost: traditioneel, sterk gericht op de natuur en geneigd tot een vaak innemende eenvoud en directheid. Het gedicht dat hij in de twintig dagen voor zijn dood geschreven zou hebben, hangt ten nauwste samen met die komende dood. Hij geeft een overzicht van zijn leven, hij memoreert zijn afstamming, zijn huwelijk en het centrale drama van zijn bestaan: de zelfmoord van zijn dochter Hazel. Daaraan verbindt hij speculaties over het hiernamaals, voor een ongelovig man als hij een moeilijk doordringbaar gebied. Hij heeft echter enkele aanknopingspunten. Als kind heeft hij enige tijd aan een soort van epileptische aanvallen geleden en in de vorige herfst heeft hij een hartaanval gehad die een black-out veroorzaakte waarin hij meende aan gene zijde van de grens tussen leven en dood een witte fontein te hebben gezien.
In de laatste zang kondigt Shade enige malen grandioze onderwerpen aan, de schoonheid, het kwaad, de wanhoop, maar in plaats van daar op in te gaan verliest hij zich in de beschrijvingen van futiliteiten, zoals zijn gewoonte om zich te scheren in het bad, en het gedicht eindigt in een vredige en zelfs knusse avondstemming.
De commentator die in de voorrede en de noten aan het woord is, lijkt een vreemdsoortig personage: hij noemt zichzelf Kinbote en is sinds enkele maanden collega en buurman van de dichter, die docent is aan een Amerikaans college. In zijn annotaties vertelt hij tamelijk uitvoerig het levensverhaal van Charles Xavier de Beminde, de voormalige koning van Zembla, het land waaruit
| |
| |
ook Kinbote afkomstig is. Het blijkt al spoedig waarom Kinbote zich zo voor deze koning interesseert. Hij laat met steeds grotere duidelijkheid doorschemeren dat hij zelf de gevluchte Charles Xavier de Beminde is. Hij heeft alle reden om zijn identiteit te verbergen, want een revolutionaire organisatie in Zembla heeft het op zijn leven gemunt. Deze organisatie, die de Schaduwen heet, heeft toevallig op de dag waarop Shade zijn gedicht begon te schrijven, een moordenaar aangewezen om Kinbote uit de weg te ruimen. Alweer toevallig op de dag waarop Shade zijn gedicht heeft voltooid, richt deze moordenaar (die naar vele namen luistert, o.a. naar die van Jakob Gradus) zijn revolver op Kinbote, maar hij raakt en doodt bij vergissing de naast Kinbote wandelende Shade. Kinbote maakt zich meester van Shade's manuscript en hij ontfutselt door een handige manoeuvre aan de geschokte weduwe haar toestemming om de uitgave van Pale fire te verzorgen.
Een vreemde geschiedenis. Wat heeft de excentrieke ex-koning van Zembla met de Amerikaanse dichter te maken? Uit de verhalen van Kinbote is af te leiden dat de dichter zijn opdringerige buurman gereserveerd maar niet onwelwillend bejegend heeft, terwijl Sybil, de vrouw van Shade, bepaald een afkeer van hem aan de dag heeft gelegd. Kinbote van zijn kant was sinds jaren een bewonderaar van de dichter, wiens poëzie hij vroeger al eens in het 'Zemblaans' heeft proberen te vertalen. Hij zoekt contact met Shade in de hoop niet alleen dat de luie dichter weer aan het werk zal gaan, maar ook dat hij de interessante levensgeschiedenis van Kinbote, alias koning Charles, als onderwerp voor zijn gedicht zal gebruiken.
Als Kinbote echter na de dood van Shade diens gedicht ademloos doorleest, vindt hij tot zijn ontgoocheling niets terug van al het prachtige materiaal over Zembla dat hij erin hoopte aan te treffen en waarmee hij de dichter in talrijke gezamenlijke wandelingen zorgvuldig had 'gevoed'. Geen woord in het gedicht over Zembla of over Charles Xavier de Beminde. Hoogstens een paar nogal verborgen toespelingen in de verworpen varianten die Kinbote in de noten meedeelt, maar van de duidelijkste van deze toespelingen moet hij in een latere noot toegeven dat die door hem persoonlijk vervalst is.
| |
| |
Ook de eerste indruk van de lezer zal moeten zijn dat er geen aanwijsbaar verband is tussen het vriendelijk keuvelende, soms ook diepzinnige en ontroerende gedicht van Shade en het fantastische, halfgare commentaar van Kinbote. Na een oppervlakkige kennisneming van Pale fire zou men kunnen denken, dat Nabokov een satire heeft geschreven op de beroepsdeformatie van de academische literator, die niet alleen een tekst die voor zichzelf spreekt overwoekert met zijn commentaar, maar die ook probeert door middel van een schijnbaar wetenschappelijke interpretatie eigen ervaringen en gedachten in de plaats te stellen van de totaal daarvan verschillende bedoelingen van de dichter.
De aanhanger van deze interpretatie zou verder kunnen menen dat Nabokov ter wille van het satirische effect het contrast tussen de dichter en de commentator zo extreem mogelijk heeft gemaakt. Charles Xavier Kinbote is pederast, vegetariër, uitbundig, extrovert, zelfingenomen, religieus, een atletische man met een baard, kortom in alle opzichten de tegenpool van de vriendelijke, bescheiden, in zichzelf gekeerde agnostische dichter Shade. Op de egocentrische Kinbote is erg veel aan te merken, tenzij men meent - waar trouwens alle aanleiding toe bestaat - dat hij krankzinnig is. Op de beminnelijke Shade is maar heel weinig aan te merken. Uit Kinbote's commentaar blijkt dat de naam van de dichter nog al eens samen wordt genoemd met die van een opvallende vrouwelijke student en dat hij meer drinkt dan hij zijn vrouw laat merken. Overigens bestaat er onder de docenten en hun vrouwen alleen maar verbazing dat verfijnde lieden als John en Sybil Shade omgang hebben met zo'n onmogelijke ijdele gek als Charles Kinbote.
Nu kan men inderdaad het optreden van Kinbote enigszins verklaren door aan te nemen, dat hij eigenlijk de gek geworden professor Botkin is, die zich is gaan verbeelden de gevluchte koning van het imaginaire Zembla te zijn, maar die in werkelijkheid een uit Rusland afkomstige banneling is, die als homoseksueel een achtervolgingscomplex heeft ontwikkeld en zich verbergt door alles om te keren (ook zijn naam). De revolutie in Zembla, de Schaduwen die de koning achternazitten en de hele roman daarover, die het commentaar bevat, zouden dan de waan-ideeën
| |
| |
zijn van een gestoorde geest. De moordenaar van Shade is dan niet de uit Zembla afkomstige Gradus, maar, zoals de politie ook aanneemt, een andere gek, een uit een inrichting ontsnapte misdadiger, die zich wilde wreken op de rechter die hem veroordeeld had, een rechter met wie John Shade toevallig een uiterlijke gelijkenis vertoonde.
Het is kenmerkend voor Nabokov's soort humor dat hij zich beijverd heeft om deze verklaring aannemelijk te maken. Het is een verklaring die het mysterieuze misschien opheft, maar die een ander, veel groter mysterie schept door iedere relatie tussen het gedicht en het commentaar te verbreken.
Kinbote (of Botkin als men wil) legt er in zijn commentaar de nadruk op dat men het gedicht van Shade zonder zijn toelichting niet kan begrijpen. Op het eerste gezicht is dat onzin, want de roman over Zembla en het leven van Shade lijken twee verschillende dingen en als 'Zembla' niets anders is dan een waanidee van Botkin, dan spreekt het vanzelf dat alles wat daarop betrekking heeft ondeugdelijk is ter verklaring van Shade's gedicht. In dat geval zou het hele boek van Nabokov ook niets meer zijn dan een bijzonder onbeduidende grap. Dat is een stelling die bij nauwkeurige lezing van het boek niet is vol te houden.
Het verwarrende is dat Nabokov ook de suggesties van diepere betekenissen en de verbindende associaties tussen tekst en commentaar met gulle hand heeft rondgestrooid, zodat sommige lezers tot de conclusie zijn gekomen dat men aan het boek een aantal onderling tegenstrijdige interpretaties kan geven: op het ene plan is het dit, op het andere plan is het dat en op een nog hoger plan is het weer iets anders.
Men moet er, geloof ik, van uitgaan, dat de dagelijkse werkelijkheid waaraan men Pale fire door middel van een 'verklaring' zou willen verbinden, in het gedicht evenmin als in het commentaar aan de orde komt. Misschien is het gedicht nog het meest 'werkelijke' in het boek, maar de dichter zelf is een vrucht van de verbeelding die 'onze' wereld heeft getransponeerd in een geïdealiseerde natuurwereld, een 'Arcadië', of exacter gezegd in 'shade', de schaduw van bomen en heesters, waar men vooral te maken heeft met vogels, vlinders en bloemen.
Shade begint zijn gedicht, met zich te vereenzelvigen met de
| |
| |
schaduw van een 'waxwing', een pestvogel, die zich te pletter heeft gevlogen tegen een vensterruit, waarin het blauw van de hemel weerspiegeld was:
I was the shadow of the waxwing slain
By the false azure in the windowpane;
De dichter Shade is de zoon van amateur-ornithologen en zijn vrouw is een zwaluw (Sybil Irondell). Hij was opgevoed door zijn tante Maud Shade (Maud-Moth-nachtvlinder), een artistieke en ongegeneerde dame die na haar dood op een onschuldige manier rondspookt, tenminste als Shade's laatgeboren dochter Hazel (Hazelaar, de boom van de wichelroede) in de buurt is. Deze Hazel, haar vaders oogappel, is een zorgenkindje. Zij roept niet alleen poltergeist-verschijnselen op, zij is ook een dik en loensend meisje, dat nooit mee uit wordt gevraagd. Na een bijzonder teleurstellende ervaring verdrinkt zij zich in een meer. Het is deze zelfmoord die John Shade zich doet verdiepen in de problemen van dood en hiernamaals. Op de dag dat hij zijn hartaanval krijgt, waarin hij het bewustzijn verliest, een jaar na de dood van Hazel, arriveert volgens het commentaar van Kinbote de uit Zembla gevluchte koning Charles Xavier de Beminde in Amerika.
Indien men nu ook weet dat Shade zich de laatste jaren heeft beziggehouden met de Engelse dichter Alexander Pope (1688-1744), over wie hij een boek heeft geschreven en in wiens Essay on Man de naam 'Zembla' voorkomt, dan heeft men enige aanrakingspunten tussen Shade en Kinbote die niet verklaard worden door mededelingen van Kinbote zelf of door veronderstellingen over de waanzinnig geworden Botkin. M.i. is de raadselachtige figuur van Shade's commentator alleen te begrijpen als zijn gepersonifieerd onderbewustzijn, dat Shade zelf heeft te voorschijn geroepen uit het verre spiegelland Zembla, waar hij zich verborgen hield. En men moet dit onderbewustzijn of onbewuste begrijpen in de zin die de Zwitserse psycholoog C.G. Jung eraan heeft gegeven. Voor Jung immers is het onbewuste de schaduw of het omgekeerde spiegelbeeld van het bewuste.
Alleen volgens deze theorie is het begrijpelijk dat Nabokov Kinbote in alle opzichten tot het tegendeel heeft gemaakt van
| |
| |
Shade. Shade is de schaduw van de 'waxwing' maar Kinbote is de 'waxwing' zelf, een vogel die dan ook in het wapen van de koningen van Zembla voorkomt. In dezelfde rode lak die de vleugels van de 'waxwing' kleurt, is de koning gekleed als hij zijn land ontvlucht. Hij is opgeroepen door Shade, omdat deze over dezelfde paranormale vermogens beschikt als zijn tante en zijn dochter. Sinds de dood van Maud Shade gebruikt hij trouwens haar favoriete wandelstok, een toverstaf waarmee het onzichtbare zichtbaar kan worden gemaakt.
Of nu voor de materialisatie van Shade's onbewuste gebruik gemaakt wordt van de persoon van de réfugié Botkin doet m.i. weinig ter zake. Alle eigenschappen van Kinbote behoren in elk geval bij Shade, omdat zij de ongerealiseerde tegendelen van zijn eigenschappen zijn.
Door de dood van zijn dochter is Shade aan een zelfonderzoek begonnen dat heel dit verborgen en ondergrondse deel van zijn persoonlijkheid naar boven heeft gebracht. Het wordt door hem niet herkend en zeker niet als een deel van hemzelf geaccepteerd, hoe hardnekkig de pogingen van het onbewuste ook waren om zich aan Shade bekend te maken.
Het belangrijkste motief dat Shade en Kinbote gescheiden houdt, is de homoseksualiteit van de laatste. In Shade's bewustzijn, voor zover dat uit zijn gedicht blijkt, is er vrijwel geen spoor van te vinden. Alleen in de vermelding van de aanleiding tot zijn epileptische flauwtes op elfjarige leeftijd, een opwindbaar speelgoedjongetje achter een kruiwagentje, geeft Nabokov een sleutel tot een wereld die voor Shade ondergronds blijft, totdat hij als een van de laatste beelden voor zijn dood Kinbote's beminde tuinman achter een kruiwagen ziet lopen (regel 999).
Ook de moordenaar Jakob Gradus, uit Zembla gezonden om de koning te doden en die uiteraard niet 'de koning' doodt (Jungiaans: een onsterfelijk archetype) maar Shade, is een deel van Shade's eigen persoonlijkheid. Gradus is de geleidelijke afbraak, het oud-worden van Shade. Hij is een handelaar in sterke drank, omdat de voor Shade's gezondheid schadelijke alcohol zijn geheime zonde is. Hij is een glasmaker, omdat glas het bedrieglijke spiegelmateriaal is waartegen vogels zich te pletter vliegen. Hij is een revolutionair, omdat hij de koningen van de ziel uit hun verre
| |
| |
onbewuste rijken verjaagt. Een van zijn vele namen is Jack Degree (ofte wel Jaap Maat) en onder die naam komt hij voor in Pope's Essay on Man (1, 283, 284):
Know thy own point: this kind, this due degree
Of blindness, weakness, Heaven bestows on thee.
Jack Degree is tevens de maat van Shade's gedicht. Bij de eerste regel van Canto i is hij aangewezen, bij het begin van Canto ii vertrekt hij uit Zembla, bij de vordering van het gedicht komt hij steeds nader, gestoken in een bruin pak als een afgevallen blad dringt hij Shade's groene wereld binnen en als deze zijn gedicht voltooid heeft op de laatste regel na, regel 1000 die gelijk zal zijn aan regel 1 ('I was the shadow of the waxwing slain'), doodt hij hem.
Het is moeilijk om ook maar enigszins een indruk te geven van dit aan associaties, toespelingen, parallellen en duplicaten overvolle boek. Kinbote, de gek, spreekt in zijn commentaar vrijwel uitsluitend de waarheid. Shade's portret van Sybil in zijn gedicht lijkt inderdaad meer op de dertigjarige koningin Disa dan op de zestigjarige vrouw van de dichter, omdat precies zij het is die beschreven wordt. Maar koning Charles, die haar wakend niet beminnen kan, is verliefd op haar in zijn dromen, precies omgekeerd als Shade's relatie tot Sybil. De eenzame koningin Disa (een orchidee) is Duchess of Payne, in wier wapen een vlinder voorkomt die Shade enige malen vereenzelvigt met zijn geliefde Sybil.
De dingen in het groene vogel- en vlinderland van de Shades hebben hun omgekeerde spiegelbeelden in het verre Zembla. In beide gebieden speelt het werk van Shakespeare, in wiens stukken veel afgezette koningen voorkomen of een noodlot optreedt dat zich halverwege omkeert, een belangrijke rol. Exton, de plaats waar Sybil Shade een eind aan haar leven maakte, was ook de naam van de moordenaar van de afgezette homoseksuele koning Richard ii. 'Pale fire' is een term uit Timon of Athens die in het tweede deel van het stuk zijn eigen tegendeel wordt. De term heeft betrekking op het vale licht dat de maan steelt van de zon, zoals het gedicht van Shade het materiaal van de
| |
| |
koning van Zembla niet rechtstreeks gebruikt, maar er een bleke weerschijn aan ontleent.
De inhoud van het boek, kan men zeggen, is de constructie van een gedicht waarbij het onbewuste deel van de dichter vergeefs zijn materiaal aanbiedt. De dichter gebruikt het niet rechtstreeks. Om het geheel te genieten moet men het gedicht dus lezen met het commentaar. Maar wel is het principe van de dubbelheid in de structuur van het gedicht terug te vinden. Dit principe is besloten in de aan Pope ontleende gepaard rijmende jambische regels (die men in het Engels 'heroic couplets' noemt). Het is verder te vinden in de vier Canto's waarvan i en iv gelijk zijn in lengte, maar kleiner dan ii en iii die ook gelijk zijn. Het hele gedicht heeft daardoor de vorm van een reusachtige vlinder met vleugels gelijk aan verleden en toekomst, die elkaar raken in de dodelijke regels 1 en 1000.
Dat de dichter (Shade) een mislukte poging heeft gedaan om het onbewuste materiaal te integreren in zijn gedicht, vindt men weerspiegeld in de afgeknotte aanlopen in het vierde deel. Nabokov heeft zijn dichter veel meegegeven, maar niet alles. Zijn onderwerp was juist de afzonderlijkheid, het wanhopige isolement van de onbewuste bouwsels, geplaatst naast de harmonische beperktheid van het bewuste gedicht. Tezamen vormen zij een unieke tweeledigheid. Nog niet aangetoond is echter of zij ook een geheel zouden kunnen vormen.
| |
De Nabokov-Wilson brieven 1940-1971
De bewaard gebleven brieven die Vladimir Nabokov en Edmund Wilson elkaar in de jaren 1940-1971 geschreven hebben en die in 1979 gepubliceerd zijn, vormen een boeiend verslag van een vriendschap die na 25 jaar omsloeg in vijandschap en, ondanks enkele pogingen tot verzoening, eindigde in bitterheid. De vijandschap was al wel bekend door de felle, uitvoerige polemiek die in 1965 losbarstte over Nabokov's Engelse vertaling van Poesjkin's roman in verzen Jevgeni Onegin en door Wilson's onvriendelijke opmerkingen over Nabokov in zijn laatste boeken, Up-state (1971) en A window on Russia (1972). Beide opponenten
| |
| |
hadden in het begin van hun polemiek over de Poesjkin-vertaling weliswaar naar hun oude betrekkingen verwezen, maar dat hun vriendschap bijzonder langdurig en hartelijk was geweest, is door deze publikatie pas goed zichtbaar geworden.
De criticus Wilson (1895-1972) - hij heeft ook verhalen, toneelstukken en gedichten geschreven, maar hij was toch in de eerste plaats criticus - heeft in zijn lange publicistische loopbaan een enorme veelzijdigheid in zijn belangstellingen aan de dag gelegd. In 1940, toen hij met Nabokov in aanraking kwam, had hij vooral op twee terreinen uitmuntende prestaties geleverd. In de eerste plaats had hij in zijn baanbrekende boek Axel's castle (1931) de Amerikaanse lezers bekend gemaakt met het Europese symbolisme, waarbij hij o.a. had uitgelegd hoe je 'modernen' als Proust en Joyce, die toen erg afschrikwekkend werden gevonden, kunt lezen en waarderen. In de tweede plaats had hij de geschiedenis van het socialistische denken, dat uitmondde in de Russische revolutie van 1917, neergelegd in To the Finland Station (1940), een boeiende combinatie van portretten en ideeëngeschiedenis.
Dit politiek-ideologische deel van Wilson's belangstelling was voortgekomen uit zijn afkeer van de Amerikaanse maatschappij, die uit elkaar scheen te vallen door de beurskrach van 1929. Met vele andere intellectuelen vestigde hij zijn hoop toen op de soort samenleving waarmee in Rusland een ten dele geslaagde proef scheen te worden genomen. Hij bezocht de Sowjetunie in 1935, bestudeerde de revolutie in het Marx-Engels-Instituut en schreef een niet kritiekloos, maar toch in welwillendheid badend reisverslag. Hij was een aanhanger van de toen wijd verspreide opvatting dat de erfenis van revolutie en leninisme door Stalin's tekortkomingen was aangetast, maar niet onherstelbaar vernietigd.
Een ander resultaat van Wilson's reis was zijn verdiepte kennismaking met het werk van Poesjkin en zijn besluit om Russisch te gaan leren omdat hij die dichter in zijn eigen taal wilde kunnen lezen. Tegelijkertijd gaf de Russische emigrant Nabokov (1899-1977), voor Hitler's terreur uit Berlijn naar Parijs gevlucht, in de Nouvelle Revue Française blijk van zijn liefde voor Ruslands grote dichter ('Pouchkine ou le vrai et le vraisemblable', nrf,
| |
| |
maart 1937). Toen hij in mei 1940 na een twintigjarige moeizame worsteling om zich als schrijver staande te houden in de kleine Russische milieus van Berlijn en Parijs, in Amerika arriveerde, had hij met Wilson een breed terrein van belangstellingen gemeen: de literatuur, de Russische en de Engelse taal, Poesjkin, de Russische revolutie en Lenin, al hadden zij over die laatste twee tegenovergestelde opinies.
Het eerste dat men opmerkt in de briefwisseling is dat Wilson zijn ontheemde collega tegemoet treedt met hartelijkheid en daadwerkelijke steun. Hij brengt hem in aanraking met tijdschriftredacteuren en uitgevers. Wilson is van het begin af aan en gedurende vele jaren Nabokov's adviseur en helper geweest op het praktische gebied van publikatie-mogelijkheden en honoraria. Als zijn nieuwe vriend hem al na korte tijd een voorschot kan zenden voor zijn medewerking aan The New Republic, is Nabokov blij verrast. 'Het is werkelijk verrukkelijk om eindelijk te leven in een land waar een markt is voor zulke dingen', schrijft hij. Het betreft hier de vertaling van een klein vers-drama van Poesjkin. Niet alleen had hij in de ruim twintig jaar van zijn Europese ballingschap nooit zo'n markt gevonden, maar ook ontbrak bij Wilson het soort wantrouwen waaraan de Russische ballingen in Europa en trouwens ook in Amerika gewend waren. Zij hebben zich nooit aan het vooroordeel kunnen onttrekken dat zij buiten hun land en volk geen functie konden hebben en dat zij bovendien van een glorieus verleden dromende reactionairen zouden zijn, grootvorsten en hun aanhangers, die als taxichauffeurs of nachtclub-portiers tot de curiositeiten behoorden van de grote steden. Zelfs Jean-Paul Sartre had een kleine roman van Nabokov (La méprise, Engelse titel Despair) afgewezen omdat de schrijver geen wortels meer had en geen nuttig lid was van de Sowjet-maatschappij (deze recensie is herdrukt in Situations i).
Wilson, die niet zo ver van Sartre's politieke opinies afstond, deelde deze opvatting niet en als hij het meeste van Nabokov's werk, toen hij het leerde kennen, met onbegrip of afkeuring bejegend heeft - want dat deed hij óók - dan gebeurde dat nooit met dit tegen de emigrant gerichte vooroordeel. Merkwaardig is juist dat noch hun politiek meningsverschil noch Wilson's gebrek
| |
| |
aan waardering voor Nabokov's boeken hun hartelijke vriendschap gehinderd heeft.
Wat hen op politiek terrein scheidde werd duidelijk uitgesproken. Nabokov maakte uitvoerig bezwaar tegen Wilson's idealisering van Lenin's persoon en politieke rol, die uitsluitend op officiële Sowjet-publikaties berustte.
Zonder de exacte omvang van de gangbare misvattingen te kennen, stuitte Nabokov bij Wilson en andere Amerikanen altijd weer op het geijkte beeld van het pre-revolutionaire Rusland als een starre autocratie, onveranderd sinds Iwan de Verschrikkelijke: een land bevolkt door een handjevol rijke, met zwepen uitgeruste aristocraten en massa's kruipende, hongerende boeren, een verschrikking die door Lenin zou zijn afgeschaft. Ook Wilson had zich van dit traditionele beeld van de Russische maatschappij, dat hij uit het werk van Gogol en Toergenjew kende, niet kunnen losmaken. In werkelijkheid - de uitgever van deze brieven, Simon Karlinsky, vestigt er ook de aandacht op - gingen er zestig jaar ingrijpende sociale veranderingen aan de revolutie van 1917 vooraf. Er was een zeer krachtige protestbeweging, die na de omwenteling van 1905 erin slaagde de censuur afgeschaft te krijgen, wettelijke erkenning bewerkstelligde voor politieke partijen en de installatie van een parlementair stelsel. Er bestond in die jaren een krachtige oppositie-pers. Het bolsjewistische blad Prawda was sinds 1912 openlijk verkrijgbaar. Eén van de vele politieke partijen was de Constitutionele Democratische Partij, waarvan Nabokov's vader - later in Berlijn door een monarchist vermoord - één van de oprichters was.
Een tweede moeilijk bestrijdbare misvatting was dat de wereld van de Russische emigratie alleen uit reactionaire, rechtse aristocraten bestond, terwijl in werkelijkheid een groot aantal democraten (wat de Amerikanen 'liberals' noemen - voorbeeld: de Nabokovs), socialisten, anarchisten en democratische marxisten er de toon aan gaf. Het waren deze linkse intellectuelen die verantwoordelijk waren voor het rijke culturele leven van de Russische emigratie; zij exploiteerden uitgeverijen en literaire tijdschriften. Zij vormden Nabokov's achtergrond: een vaak geisoleerde miniatuurwereld, maar toch wel heel verschillend van die van de legendarische taxi-besturende grootvorsten.
| |
| |
Herhaaldelijk legt Nabokov de nadruk op deze stelling: Stalinisme is niet verraad van Lenin's politiek, maar de rechtstreekse voortzetting ervan. (In de in 1971 geschreven inleiding bij de herdruk van 1972 van To the Finland Station gaf Wilson zijn vergissing toe.)
Geen moeilijkheden overigens bij deze schermutselingen. Wel duiken er kleine wrijvingen op bij Wilson's irritatie over Nabokov's niet te onderdrukken verslaafdheid aan 'puns', woordspelingen, woordgrapjes, al is het duidelijk dat Wilson de betekenis van deze eigenaardigheid van zijn vriend niet begreep. Ik geloof dat de ononderdrukbare neiging om te spelen met woorden een bijverschijnsel is van Nabokov's fanatieke, erotisch gekleurde liefde voor taal, voor het Russisch en later ook voor het Engels. Deze liefde moet behalve door een natuurlijk verbaal talent bepaald geweest zijn door het pijnlijke heimwee naar een normaal gebruik van zijn moedertaal dat hem als balling is gaan beheersen. De taal werd voor hem zoiets als een dichtbije, maar tegelijkertijd onbereikbaar verre geliefde die men onophoudelijk vereert en verraadt. De liefde voor een tweede taal, zoals hij opvatte voor het Engels, kreeg daardoor de gevoelslading mee van iets verbodens, van een perversiteit die alleen met een onscrupuleuze baldadigheid kan worden toegelaten.
Nabokov was ook een vooraanstaand vlinderkenner. Men kan zeggen dat hij speelt met woorden, zoals hij omgaat met vlinders: hij jaagt op ze als een zonderling, als Prikkebeen, zonder zich van de opinie van omstanders iets aan te trekken. Hij verzamelt ze, hij speldt ze ergens op, rangschikt ze, verwisselt ze, bekijkt ze eindeloos. Woorden zijn als vlinders, je kunt ze vangen en bewonderen, en bovendien kun je de vleugels verwisselen en de voelsprieten en de geslachtsdelen. Een andere kant van deze excentriciteit is zijn begrip voor ongewoon erotisch gedrag, fanatiek bedreven perversiteiten zoals de verslaafdheid van Humbert Humbert in Lolita aan 11-jarige meisjes en de homoseksueel getinte krankzinnigheid van Charles Kinbote in Pale fire. Hun jacht op het verbodene lijkt altijd iets te hebben meegekregen van Nabokov's jacht op de verboden taal. Maar er zijn ook vriendelijker, melancholieker versies van de 'overspelige' relatie tussen een emigrant en de nieuwe wereld, zoals het zachte fanatisme van Pnin.
| |
| |
Het is die baldadige kant van de Russische schrijver die de hele scala bestrijkt van flauwe woordgrappen tot mystificaties, van zorgvuldige literaire constructies tot en met de bizarste mengsels van kluchtigheid en bloederig sadisme, waarvoor Wilson geen enkel begrip heeft kunnen opbrengen.
Men beseft duidelijk dat de zeer serieuze Wilson Nabokov frivool, onverantwoordelijk en vaak 'exasperating', wanhopig makend ergerniswekkend vond. Nabokov zag er geen been in om schrijvers die Wilson bewonderde met een paar stevige trappen in de grond te stampen. T.S. Eliot is een bedrieger en een vervalser, Thomas Mann is belachelijk, Colette is voor kinderen, tweederangs vakantie-lectuur, D.H. Lawrence en Sherwood Anderson zijn middelmatigheden en Stendhal is een complete oplichter. Malraux, Dostojewski, Faulkner, Henry James, Molière, het Griekse drama: er deugt allemaal niets van. Freud, van wie hij erg veel geleerd heeft, geloof ik, wordt met een telkens terugkerende verachtende spot behandeld.
Het lijkt mij dat dit alles moet worden opgevat als speelse grillen, pure baldadigheid van iemand die zijn ernst elders had. Wilson is tegenover hem altijd een beetje op zijn hoede. Als Nabokov hem een gedicht van Poesjkin citeert dat veel lijkt op een gedicht van Wilson, vreest hij voor de gek te worden gehouden. Later merkt hij dat de geciteerde regels echt van Poesjkin zijn. Nabokov antwoordt: nee collega tovenaar, jij bent een van de weinigen die ik nooit voor de gek heb gehouden.
Typische Nabokov-humor is ook: zeg tegen Nicolaas (Vladimir's neef, de componist) dat hij nooit geantwoord heeft op de lange brief die ik hem geschreven heb of de bedoeling had hem te schrijven. Als Wilson hem meedeelt dat een in een verhaal van Nabokov voorkomende copulatie op de vloer van een taxi een onmogelijkheid is, antwoordt hij dat dat wel kan als het maar een Berlijnse taxi is anno 1920, zoals in het bedoelde verhaal. Volgens enige Witrussische taxichauffeurs die hij daarover ondervraagd heeft, voegt hij eraan toe, was dat juist de correcte methode.
Er zijn veel dingen die Nabokov niet ernstig neemt, maar er is ook een grote, onmiskenbare ernst. Serieus moet hij worden genomen als hij schrijft over Poesjkin en Tsjechow en in iets min- | |
| |
dere mate over Gogol. Serieus ook in de grote zorgvuldigheid waarmee hij zijn eigen boeken componeert. Serieus in zijn vrijheidsliefde en zijn brandende haat tegen dictatuur. En in zijn woedende verachting van Dos Passos, die in Life een lofzang publiceerde op de door hem bezochte Argentijnse dictatorsvrouw Evita Peron. Hij is serieus als hij bezwaar maakt tegen het onderwijs dat de mensen leert in de literatuur 'algemene ideeën' te zoeken en als hij het de plicht van de criticus noemt om de aandacht juist te vestigen op het uitzonderlijke detail, op het unieke beeld, onmisbare voorwaarde, 'zoals jij even goed weet als ik', voor kunst, voor genie, voor Tsjechow, voor verschrikking, voor tederheid en voor verrassing. En als hij de vraag stelt: is niet alle kunst grillig en speels, van Shakespeare tot Joyce?
Het is begrijpelijk dat Wilson, zorgvuldig afwegend en evoluerend van aanvaarding naar verwerping van het Sowjet-communisme, Nabokov's roman Bend Sinister afwijst. Hij schrijft: jij begrijpt niets van politiek, je interesseert je er niet voor, je ziet in een dictator alleen een monster, maar niet wat er positief aan kan zijn. In werkelijkheid is Nabokov's belangstelling voor politiek er wel degelijk geweest, maar afgerond al in een iets vroeger stadium. Zijn standpunt in de genoemde roman is misschien niet meer 'politiek' te noemen, maar wél moreel en humaan: geen enkele concessie aan de vuiligheid.
Het lijkt alsof Wilson de persoonlijke ongewone verdeling tussen spel en ernst bij zijn vriend nooit helemaal doorgrond heeft. Het is bijvoorbeeld opmerkelijk dat deze behulpzame, betrouwbare, eerlijke vriend niets begrepen heeft - of lijkt te hebben - van de emotionele betekenis die Nabokov's vertaling van Poesjkin's Jevgeni Onegin met uitvoerig commentaar voor hem moet hebben gehad. Na er zich zijn leven lang mee beziggehouden te hebben, heeft hij aan deze vertaling met commentaar een jaar of zeven, acht intensief gewerkt. Het 'magnum opus' moest een indrukwekkend eerbetoon zijn aan de Russische taal in de vorm van Poesjkin's meesterlijk gedicht en wel, zou men kunnen zeggen, door middel van het offer van zijn schandelijke verovering, het nu volledig beheerste Engels, dat als een gebonden slavin aan de voeten van zijn oorspronkelijke geliefde werd neergelegd. Het zwaartepunt van dit werk, niet alleen naar omvang (drie
| |
| |
maal de vertaling) maar ook als literaire expressie is het commentaar, waarin Nabokov vrijwel al zijn troeven uitspeelt: fantasie, grilligheid, geleerdheid, ironie, onderhoudende eruditie, vertelkunst, enzovoort.
Als dan bij de verschijning van wat voor hem was de bekroning van al zijn werk, zijn beste Amerikaanse vriend met een meedogenloze aanval op het verkeerde Engels en op onjuiste vertalingen het hem zo dierbare produkt probeert te vermorzelen, dan vind ik het heel begrijpelijk dat hem dat diep gegriefd heeft: niet alleen de 'mauvaise querelle', maar ook het menselijk onbegrip.
|
|