inleiding
Het leven van E. du Perron, dat zich hier in afbeeldingen en citaten ontrolt, was een schrijversleven. Dat betekent niet dat er geen ruimte in was voor andere activiteiten dan het penvoeren, ook niet dat alle belevenissen in dienst stonden van het schrijven, maar wel dat hij gewoon was te voldoen aan zijn dringende behoefte levensfeiten, gevoelens en meningen te ordenen en schriftelijk te verantwoorden. Als er ooit een nauwe relatie is geweest tussen leven en werk, dan wel hier: men kan ze opvatten als elkaars commentaar, natuurlijk niet in die zin dat het werk zonder kennis van het leven niet zou kunnen functioneren, maar wel dat het leven onleesbaar zou zijn zonder het werk en dat zij beide een plaats hebben in een breder kader.
Du Perrons werk kenmerkt zich niet door grote verbeeldingen of symbolische ladingen. Het kenmerkt zich door nauwkeurige waarheidsgetrouwheid, door ‘echtheid’, die zowel overdrijving als understatement mijdt. Vandaar de geringe afstand tot ervaringen, overtuigingen, lectuur. Het contrapunt ontbreekt, de relativering wordt weggehouden: zij zouden voor zijn gevoel vervalsingen aanbrengen. Spontaniteit en natuurlijkheid waren voor hem de waarborgen van deze echtheid, van dit boven op het leven zitten. De ‘poging tot afstand’ hield alleen in, dat de scherpe blik niet door voorbarige emoties mocht worden vertroebeld. De ‘echtheid’ was voor Du Perron niet alleen een nauwe correlatie met het leven, maar ook een literair effect. Er moest aan worden gewerkt. Spontaniteit is niet wat van zelf komt - ‘vanzelf’ komen onzin, overdrijving, retoriek - maar wat moeizaam veroverd wordt, wat slechts met wikken en wegen, schrappen en corrigeren kan worden bereikt.
Zijn verzen-schrijven is dan ook niet zo zeer het maken van vormen als wel het gebruiken van vormen en het proberen binnen dat kader zo natuurlijk mogelijk zich zelf te zijn. Vorm-experimenten vindt men wel in zijn eerste verhalen, waarin hij probeert de vertelling uit gesprekken tussen vrienden te laten ontstaan, een procédé dat een grotere natuurlijkheid suggereert dan dat van de traditionele verteller.
Zijn metode zou men kunnen weergeven met de formule ‘niets verzwijgen, alles stileren’. Ook het polemiseren past in dit programma. Het is onnatuurlijk om van zijn hart een moordkuil te maken, het is even onnatuurlijk om te zwaar geschut te gebruiken. De weerbaarheid die getoond wordt is niet te scheiden van de kwetsbaarheid die ongecamoufleerd aanwezig is. Op dezelfde manier is ook het duidelijk op een afstand houden van emoties een signaal: hier zijn emoties. Het weerbarstig, soms landerig nihilisme van het jeugdwerk vormt één geheel met de poëzie van het voorbije, met kinderherinneringen als voedingsbodem voor melancholie. De actuele erotiek is onscheidbaar van de evocatie van ‘de vrouw in haar fin-de-siècle-verschijning’.
Niet alleen in verhalen en gedichten was Du Perron op zoek naar zich zelf, hij presenteerde zich ook als lezer, als liefhebber-met-smaak zowel van ‘de’ literatuur, als van detective-romans en erotica. De vijanden die deze amateur uitzocht waren aanvankelijk alleen maar amateurs met een andere smaak, met andere conclusies, zoals de imaginaire meneer tegenover wie hij Slauerhoff verdedigde. Bij deze schermutseling en bij de gevechten met Coster en Binnendijk prikkelde hem niet slechts de tegenstander, maar dacht hij vooral ook aan de vrienden, voor zover die nog niet helemaal waren overtuigd. De vijand moest worden vernietigd, uiteraard, maar de medestanders moesten worden gesterkt in de leer, zijn bondgenootschap met hen moest worden verstevigd. Al strijdend maakt hij zijn vijanden algemener en demonischer. Jan Lubbes en zelfs Dirk Coster werden namen voor nationale ondeugden als etische gezwollenheid, zelfverheffing en dikdoenerij. Later activeerde hem de bedreiging van het individu door de massabewegingen nationaal-socialisme en communisme en hun feitelijke aantasting van vrijheid en elementaire waarden. Om de herkomst van die waarden bekommerde hij zich minder dan zijn vriend Ter Braak. Voor hem waren ze vanzelfsprekend, sloten ze onmiddellijk aan bij de ridder-idealen, die hij in zijn jeugdlectuur had aangetroffen. De ridder vervolgt niet de minderheden, maar beschermt ze; hij sluit de mensen niet op in concentratie-kampen, maar bevrijdt ze; hij verdedigt zich en eist van vrouw en vrienden onvoorwaardelijke trouw.
Du Perrons politiek stellingnemen is de consequentie van dit emotioneel uitgangspunt. Hij werd geen politiek strijder die toekomst-idealen tracht te verwezenlijken. Als dat soort dingen aan de orde kwam, benauwden hem onmiddellijk de politieke ‘Streberei’, het zelfbedrog, het compromis waarmee de revolutionair zijn idealen verraadt, de verstarring waar iedere dogmatiek op uitloopt, kortom, werd de ‘vuiligheid’ voor hem onoverkomelijk. Tijdelijke bondgenoten in het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen, waren de politici voor hem op den duur onmogelijke zelfverzekerden, verblinden, oneerlijken. Dáár, ongeveer, moet men de ‘onzekerheid’ situeren, die hij opeiste voor zichzelf en voor wie hem verwant was. De onzekerheid van de ‘smalle mens’, tussen de kolossale zekerheden van de breden die hem dreigen te verpletteren, kan worden gezien als de consequentie van de eerlijkheid, de exactheid en de zelfkritiek die zijn etisch minimum voorschreef.
Men zou kunnen menen, dat niet alleen zijn etisch uitgangspunt, maar ook enige door hem ingenomen concrete standpunten niet onder dit etiket ‘onzekerheid’ passen. Dat is ook zo. Een polemist kan geen onzekerheid gebruiken. Maar ook zijn kruistocht voor Multatuli en zijn fanatieke verdediging van de echtelijke trouw zijn voorbeelden van gedrevenheid die een ander temperament verraden dan dat van de scepticus. De onvermoeide briefschrijver - men zie zijn volumineuze correspondentie met Ter Braak - lijkt aan de mogelijkheid van communicatie althans niet te twijfelen.
Een onzekere met zekerheden, een strijder met angsten, een rationalist met obsessies: leven en werk bevatten meer tegenstrijdigheden en meer geheimschrift dan men verwachten zou. Het is begrijpelijk dat hij zelf zich hardnekkig met de decodering heeft bezig gehouden.
1969
H.A. Gomperts