altijd blijven, niet als een snerpend wee, maar als een lichte schaduw op hun jong geluk, die alles iets minder mooi maakte en iets minder zonnig, dan het had kunnen zijn.
En het maakte hem weemoedig, dat hij dit niet veranderen kon met al zijn liefde voor haar, met heel zijne groote teederheid, die verlangde, haar altijd te omringen met schaduwloozen zonneglans.
Hij streelde zacht hare hand, die in haren schoot lag; ze keek weer naar hem op.
‘Ik stel me zooveel voor van ons samenleven,’ zei ze opgewekt; we zullen samen zooveel kunnen doen om anderen gelukkig te maken.’
Hij boog zijn gezicht tot vlak bij het hare.
‘Maar ons intiem geluk, dat alleen van ons beidjes is, daar moeten we eerst voor zorgen,’ zei hij zacht.
‘Natuurlijk, lieveling; dat kan immers niet meer verdwijnen, dat vinden we altijd, al is 't om ons nog zoo somber en koud. Zoo zal ons leven mooi zijn en rijk naar alle kanten.’
‘Dus is 't leven toch mooi voor je, mijn lieveling?’
‘Ja, heel mooi, omdat ik weet, dat we één zullen zijn.’
Hij keek haar in de oogen, die glansden in violetten schijn.
Zij zag op 't oogenblik de schaduw niet; hij voelde het zijn taak te zorgen, dat zij er zoo weinig mogelijk van bemerkte. Hij kuste haar lang en innig, en ze bleef in zijn arm rusten met een gevoel van veiligheid en rust, omdat het leven hen niet meer scheiden kon.
Den volgenden morgen scheen de zon helder en vroolijk. Willy stond al vroeg voor het raam