De twaalf maanden van het jaar in zestig tafereeltjes(ca. 1870-1880)–J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 22] [p. 22] December. Het haasje maakt zijn laatste buiteling, En 't arme ding Moet duur nu voor de kool betalen, Die 't dezen zomer bij den boer van 't veld kwam halen, En waarvoor 't boertje niets ontving; - Voldaan is nu de rekening. December brengt naar oude wijs Ons regen, sneeuw of vorst en ijs. De lucht, somtijds als asch zoo grauw, Is soms van 't allerzuiverst blauw, Waarin bij nacht de lieve maan En duizend gouden sterren staan. - Als men die helder tintlen ziet, Dan dient men braaf te stoken, Dan moet de schoorsteen rooken; Want warm is het dàn buiten niet. December brengt, wat bovenal U, vrindjes, wel bevallen zal, December brengt den braven Sant, Van ouds bekend door 't heele land; Want Sint Niclaas, goed-heilig man, Trekt nu zijn besten tabberd an, [pagina t.o.22] [p. t.o.22] DECEMBER. [pagina 23] [p. 23] Rijdt hoog te paard door land en stad En gooit door elken schoorsteen wat. Hoe arm en klein een huisje ook zij, Hij gaat het zeker niet voorbij, Maar maakt de kindertjes er blij. - - Kreeg een van u eens wat heel veel, Gun dan 't arm buurkind ook een deel! En is de kortste dag geweest En 't lief en kostlijk Kerstmisfeest, Dan heeft het Jaar zijn werk gedaan En wil voor altijd rusten gaan. Twaalf heeft de klok En 't jaar is uit; Door grooten wordt Tot goed besluit Nog eens geschonken En braaf geklonken; Maar alle kindren liggen lang In zoete rust, En weten niet en voelen niet, Dat nog zoo laat De Moeder aan hun bedje staat En stil hen kust Met in 't nieuwjaar háar eersten wensch: Kind, word een braaf en deugdzaam mensch! einde. Vorige