Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen(1858)–J.J.A. Goeverneur– AuteursrechtvrijEene wonderbaarlijke en kluchtige historie Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] I. Hoe mijnheer Prikkebeen zich met de kapellevangst verlustigt. 's Morgens vroeg sjokt Prikkebeen Druk door dik en dun al heen; Vlinders vangen in zijn net Is zijn allergrootste pret En, als men hem dat verbood, Kniesde hij zich zeker dood. Heeft hij zoo na lange jagt Een gevangen - o, wat lacht Prikkebeen dan wonder zoet! 't Beestje speldt hij op zijn hoed, En geen gouden koningskroon Is dan in zijn oog zoo schoon. Komt hij eindlijk, moê en mat, 's Avonds t'huis met zijnen schat, Dan wordt alles net geschikt En in kastjes vastgeprikt. - Croesus, schoon als rijk bekend, Was bij Prik een arme vent. [pagina 3] [p. 3] Nog voordat hij slapen gaat En in 't bloote hemd al staat, Neemt hij zoo een beestjen op En bekijkt dat op en top. - Zooals afgebeeld staat hier, Ginnegapt hij van pleizier. En zelfs 's nachts nog op zijn bed, Met zijn slaapmuts opgezet, Droomt hij van een tooverland, Waar de vlinders aan den wand Zitten en waar overal Torren vliegen zonder tal. Vroeg, vóór dag en dauw al, staat Hij weer voor zijn bed paraat, Brommend: ‘'k Ben nieuwsgierig al, Wat vandaag ik vangen zal.’ - Prikkebeen, ik raad je, man, Trek toch eerst je broek maar an! Vorige Volgende