en takelde daarmee den dief dusdanig toe, dat deze eindelijk los liet en als dood op den grond lag. ‘Ziezoo,’ riep de boer, bij 't weggaan, ‘nu kunt gij hier mijn veld niet meer plunderen.’ Na eenige minuten kwam de hamster echter weer bij, sleepte zich met moeite naar zijn hol voort en vond daar zijn zoon. Deze schrikte toen hij den oude zoo gehavend zag, maar de oude hamster sprak: ‘Klaag niet, mijn zoon, dat ik sterven moet; ik heb voor u gezorgd. Zie, in ons hol liggen vele honderd korenaren, die u nu dezen herfst voeden kunnen. Zoo lang de winter duurt, slaapt gij en hebt geen voedsel noodig; maar wordt het zomer, zamel dan weer in, om niet van honger te sterven.’ Zoo sprak de oude en stierf.
De jonge hamster ontzag nu zijn voorraad niet, en 't voorjaar was nog niet ten einde, of alles was opgeteerd. Toen moest hij aan wortels knagen en zien, of hij bij zijne diefachtige makkers niet wat stelen kon. Dit gaf dan vaak aanleiding tot bloedige vechtpartijen, zoodat de hamster soms deerlijk gehavend naar huis kwam. Dat begon hem nu te vervelen, en hij dacht bij zich zelven: ‘'k Moet zorgen, dat dit anders wordt.’ Toen dus nu weer de zomer kwam, zamelde hij groote hoopen korenhalmen in, zoodat hij genoeg had voor zich en zijne jongen en zelfs nog overhield. Den daaropvolgenden zomer