waken,’ zei Door. ‘Hij zal zeker niet zoo gauw wakker worden. En als hij wakker wordt, is uwe moeder zeker al weerom. Kom toch, Reina, kom!’
‘Neen,’ zei de kleine Reina nog eens, ‘ik kan niet meegaan en ik mag niet meegaan. Moeder heeft eens gezegd, dat ik bij mijn broertje blijven moet, tot zij weer thuis komt.’
‘Maar bedenk dan toch, Reina, hoe mooi het bij Grietje wezen zal,’ zei Door weer, ‘hoe prettig wij er met de pop zullen spelen. Grietje zei mij, dat hare nieuwe pop zoo groot is als een klein kind. Kom dan toch mee, Reina!’
Reina bleef er evenwel bij: ‘Neen, dat gaat niet. Ik mag van mijn broertje niet wegloopen.’
‘Och, ge zijt toch wel gek,’ zei Door knorrig. En met deze woorden ging zij heen.
De kleine Reina was volstrekt niet bedroefd dat zij niet mee kon gaan. Zij nam hare breikous weer op en breide flink door.
Toen Door een poosje weg was, hoorde Reina opeens een geducht gegons in de kamer. En wat was dat? Er was een groote horzel door het open raam binnengekomen. Het booze dier vloog maar al boven de wieg rond. Het wou zich volstrekt op het slapende kind neerzetten en dat steken!
De kleine Reina sprong echter terstond toe, haalde