een stukje pannekoek. Die tweede gaf echter evenmin wat, als zijn broeder. Een kwartiertje later wondde hij zich onder het werken, en wel zoo diep in zijn been, dat de houthakkers, die in de nabijheid hout kloofden, hem op een kruiwagen naar huis moesten brengen.
Doch eindelijk ging Adriaan in het bosch, en ontmoette daar hetzelfde oude, grijze manneken, dat hem ook weêr hetzelfde verzoek deed. ‘Daar, neem mijn heelen pannekoek maar,’ zei de Domme, ‘'t is goed gegund en wel bekome 't je.’
Het manneken tastte toe, en at zoo begeerig, als of hij eene volle week gevast had, terwijl Adriaan er zijn pleizier in had, hoe goed het den ouden man smaakte. Ook bleef hij bij hem zitten, en praatte wat met hem, tot de maaltijd geheel was afgeloopen.
Toen zeide het oude manneken: ‘Gij zijt een goede jongen, Adriaan, en dus kom meê. Ik wil je een boom aanwijzen, dien moet ge omhakken, en ge zult er iets onder vinden.’
Hij bragt Adriaan nu diep in het bosch, bij eenen ouden eik, en zeide: ‘Daar, werk braaf, en wat ge vindt, houd dat in eere, want het zal je geluk wezen. Ofschoon niet heel groot van verstand, hebt ge een goed hart betoond, en van 't weinige, dat ge hadt, gaarne aan eenen arme en hongerige meêgedeeld! Dat geldt in 't oog van God meer dan verstand, schoonheid en andere gaven, en zal niet onvergolden blijven. Vaarwel en wees gelukkig!’ Met die woorden verdween het grijze manneken.
Adriaan hakte er frisch op los, tot dat de stam begon te waggelen. Maar toen die geveld op den grond lag, kijk, daar zat onder den hollen stronk eene gouden zwaan, die daar zeker haar nest had willen maken. Adriaan pakte haar schielijk beet, bond haar een lang touw om den hals, en ging er meê heen, tot hij tegen den avond in eene herberg kwam, waar hij overnachten wilde. Men gaf hem een klein kamertje, en de knecht en de meid van den waard keken met verbaasde oogen naar de zwaan, welke Adriaan bij zich had. Een paar van die gouden veêren hadden zij dolgraag gehad, daarom kwamen ze 's nachts stilletes in het kamertje, waar Adriaan sliep, en wilden de zwaan eens