weêr ruim en ligt om het hart werd. Zoo ging zij verder, en kwam aan een rookenden bakoven, die vol brood zat, dat riep: ‘Och, haal mij er uit; ik ben heel gaar gebakken.’ Toen haalde het meisje het brood er uit, legde het netjes op de daarbij staande bank uit, om af te koelen, en ging verder. Vervolgens kwam zij onder een appelboom, die bijna bezweek onder den last van de rijpe appels, en deze riepen het meisje toe: ‘Och, schud ons toch af; we zijn allen door en door rijp.’ Toen schudde het meisje den boom, dat vele appels afvielen, on ze verzamelde die zorgvuldig in de manden, die er bij stonden, zoodat geen enkele bleef liggen. - Toen dit gedaan was, ging zij verder voort, en kwam aan een huis, waar eene oude vrouw uit het raam keek, en haar vriendelijk toelachte; doch het meisje werd angstig en wilde wegloopen. ‘He, hoe zoo haastig?’ riep de oude; ‘Kom toch binnen, en wees niet zoo bang. Als ge werken wilt, en mijn bed goed wilt schudden, zoodat ik er zacht op lig, moogt gij wel blijven, en zult het goed bij mij hebben. Maar schud mijn bed toch vooral regt goed, dat de pluimen er uit stuiven; dan sneeuwt het in de wereld. Ik ben vrouw Holle.’ Toen zei het meisje, dat zij haar uiterste best zou doen, en bleef bij vrouw Holle een heel langen tijd, daar zij alle dagen kostelijk eten en drinken kreeg, zaodat beiden een heel vergenoegd en rustig leven zamen hadden. Na dien tijd begon het meisje echter toch het heimwee te krijgen, en zat vaak treurig het raam uit te kijken naar de blaauwe lucht of naar het groene land. Toen zei vrouw Holle: ‘Wel, kind, ge hebt 't te huis zoo bitter slecht gehad, en toch krijgt ge het heimwee? Hoe is dat zoo?’ - ‘Ja,’ zeide het meisje, ‘zoo is 't; en of mijne stiefmoeder al hard, en mijne zuster niet goed voor mij was, mogt ik ze toch wel eens weer zien.’ - ‘Kom dan’;, zei vrouw Holle, ‘gij hebt mij trouw gediend, en dus wil ik je dat niet afslaan. En als 't je niet goed gaat, kom dan maar gerust weer bij mij.’ Hierop kuste zij het meisje, bragt het bij eene groote poort, en liet het daar doorzien Maar terwijl zij daar onder doorging, begon het eensklaps goud te regenen, en al het goud bleef aan haar hangen, zoodat zij er geheel en al meê overdekt was. En voor dat vrouw Holle de poort weêr toesloot, stopte zij het meisje