Oom Willem en zijne buurkindertjes. Een schoolboekje
(1878)–J.A. van Dijk, J.J.A. Goeverneur– Auteursrechtvrij
[pagina 86]
| |
die eene vrouw niet drie kinderen had, van welke sientje, de oudste, nog maar acht jaren was. Ongelukkig viel de vader, door het breken van eene goot, van een hoog huis af, en was oogenblikkelijk dood! De arme moeder zat nu met hare drie kleinen op eens van haren kostwinner beroofd. Gij kunt dus licht denken, mijne liefjes! dat het voortaan zeer sober toeging in de kleine huishouding, waar men dikwijls al heel blij was, als men een stuk droog brood of wat aardappelen met mosterd kon bekomen, en de kindertjes zich moesten vergenoegen niet pakjes, die de moeder uit hare eigene, halfversleten kleedingstukken met moeite samenlapte. De brave weduwe bezat echter te veel eergevoel, om hare armoede te openbaren of rijke lieden om onderstand te vragen, en leed liever gebrek, dan dat zij hare kinderen tot bedelen aanzette. ‘Door bedelen wordt het gevoel van schaamte bij de jeugd spoedig geheel uitgedoofd en de lust tot werken gaat voor hun gansche leven verloren,’ zeide zij dikwijls; en denkt gij, dat zij ongelijk had? Tegen haar over woonde een rijk koopman, die eene eenige dochter had, anna geheeten. Anna | |
[pagina 87]
| |
was trotsch op het geld en goed en op het groote, mooie huis, dat hare ouders bezaten. Ook was zij hoovaardig op hare kostelijke kleeren. Zij dacht niet: ‘Al wat ik bezit, heb ik aan mijne lieve ouders te danken, en deze hebben dat weer van den goeden God ontvangen.’ Zij dacht ook niet: ‘God wil, dat wij de armen met medelijden zullen behandelen en hun van onzen overvloed iets mededeelen.’ Wel neen; maar in plaats hiervan bespotte zij het arme sientje dikwijls om hare schamele kleedij en zette andere meisjes aan, om hetzelfde te doen. Was dat niet zeer onverstandig, slecht en uiterst onmenschlievend, lieve kinderen? De arme sientje kwam dan dikwijls beschaamd en schreiend bij hare moeder thuis en klaagde haar, wat grievende spotwoorden zij weder van anna had moeten hooren. ‘Trek u dat niet al te veel aan,’ zeide de weduwe haar dan. ‘Anna weet nog niet beter; maar wij willen hopen, dat zij wijzer worden zal met der tijd. Ook is iemand, die geld en goed bezit, niet verzekerd, dat hij het zal behouden, evenmin als men van hem, die dat niet heeft, zeggen kan, dat hij het nooit zal krijgen. De | |
[pagina 88]
| |
goede God, die na regen zonneschijn geeft, kan ons na lijden ook licht nog wel verblijden schenken. Troost u, Hef kind! dat wij onze armoede niet aan ons zelven te wijten hebben. Vertrouw steeds op den goeden God, die beloofd heeft, een Man der weduwen en een Vader der weezen te zullen zijn.’ Door deze verstandige woorden der moeder werd het arme meisje dan ook weder opgebeurd en droogde zij hare tranen af. Haar wat gebeurde na korten tijd? Luistert eens, kinderen!
***
Op zekeren avond, dat de moeder bezig was, een stuk droog brood aan hare hongerige kinderen uit te deelen, werd er sterk op de deur geklopt. Zij stond op, deed open en zag nu, tot hare verwondering, een deftig oud heer, in het zwart gekleed, met een gouden knop op den handstok, voor haar staan, die haar vroeg: ‘Woont lijsje spijker hier niet?’ De weduwe zag vreemd op en antwoordde stotterend: ‘Ja mijnheer, maar ik heb de eer niet mijnheer te kennen, en mijnheer kent mij?’ | |
[pagina 89]
| |
‘Ja, zeker ken ik u nog, lieve nicht!’ zeide de vreemdeling. ‘Maar uw ouden oom, arnold spijker, zijt gij vast al lang vergeten?’ Nu viel de moeder den ouden heer om den hals en weende overluid van blijdschap. Ook de vreemdeling kon zijne tranen niet inhouden, en de kindertjes schreiden alle drie mee, zonder zelven te weten waarom. Wie was nu die heer? Het was de broeder van lijsjes vader, die voor twintig jaren naar de Oost was gegaan, en van wien men dacht, dat hij lang dood was, omdat hij in al dien tijd volstrekt niets van zich had laten hooren. Nadat de eerste vervoering van blijdschap een weinig bedaard was, zeide de oude heer: ‘Ik weet, nicht, dat gij in de laatste jaren veel tegenspoed en wederwaardigheden hebt doorgestaan; maar de goede God heeft mij nu eindelijk naar het vaderland doen terugkeeren, om aan uw nood een einde te maken. Ik heb, God dank, op eene eerlijke wijze, in de Oost een aanzienlijk vermogen verworven. Mijn leven op aarde zal zeker niet lang meer zijn; want gij ziet, ik ben oud en zwak. Echter had ik groote begeerte, om | |
[pagina 90]
| |
de dagen, die mij nog overig zijn, in het lieve vaderland, onder mijne oude vrienden en bloedverwanten te eindigen. Al, wat ik bezit, behoort thans ten deele, en na mijn overlijden geheel aan u. Vrouw en kinderen heb ik zelf niet, en dus wensch ik, u tot mijn dood toe tot steun en oppassing bij mij te behouden. Voor de opvoeding uwer kinderen zal ik, zoo lang ik leef, als een vader zorgdragen.’ Hoe het arme huisgezin onder het hooren hiervan te moede was, kan zich niemand voorstellen. Zij lachten en schreiden, kusten den braven, ouden heer de handen, en bevochtigden die met tranen van dankbaarheid. Des anderen daags werden nieuwe kleederen en nieuw huisraad voor allen aangekocht, zoodat de arme weduwe spijker nu in een ommezien voor het oog der menschen in eene fatsoenlijke juffrouw, en hare kleinen in ordentelijke burgerkinderen veranderd waren. Daar er zoo dadelijk geen geschikt huis voor den ouden heer te koop was, huurde hij vooreerst eene kleine woning naast het huisje van zijne nicht, totdat zich eene gunstige gelegenheid aanbood; en die gelegenheid kwam al spoedig, zooals gij hooren zult. | |
[pagina 91]
| |
***
De vermogende koopman tegenover had door allerlei onmatigheid zijn lichaam verzwakt en zich eene ongeneeslijke ziekte op den hals gehaald, waaraan hij ontijdig stierf. Zijne vrouw moest haren handel nu aan vreemde bedienden toevertrouwen, die hare zaken meestal slecht behartigden. De een toch was te achteloos, en vergat veeltijds, op den tijd waren te bestellen of te verzonden, en het verkochte behoorlijk aan te teekenen. Een ander ontstal haar de goederen en bracht die naar zijne even slechte vrienden en familie. Een derde verkocht haar goed wel, doch behield een deel van het ontvangen geld voor zich, om daarmee den groeten mijnheer te spelen. Hierdoor moesten hare zaken geweldig achteruit gaan. Toen zij dan eindelijk hare schuldeischers niet op den tijd kon betalen, namen deze het goed en het huis in beslag, verkochten al wat zij bezat, en verdeelden de opbrengst onder elkander. En wie was het nu, denkt gij, die het huis van den voormaligen koopman kocht, lieve kinderen? Het was de oude heer uit de Oost, de oom en weldoener van de weduwe spijker. | |
[pagina 92]
| |
Daar de vrouw van den koopman in hare jeugd niet geleerd had de handen uit te steken, en dit gedurende haar huwelijk nog meer afgewend was, bevond zij zich nu spoedig in de grootste verlegenheid, en was eindelijk genoodzaakt, om zich op het land tot de armverzorgers van hare geboorteplaats te wenden en dezen om onderstand voor haar en hare dochter te verzoeken. Door kommer en hartzeer over deze ellendige verandering verviel het arme mensch in eene kwijnende ziekte, waaraan zij na nog een half jaar lijdens in het armhuis overleed. Hare trotsche dochter werd nu door de armverzorgers bij eenen arbeider in den kost besteed, en op zekeren dag in den zomer, dat sientje eens, met haren oom en hare moeder, in een deftig rijtuig met twee flinke paarden er voor, door het dorp reed, vonden zij daar de voorheen zoo trotsche juffer anna, in eene grove en armoedige kleeding, bij den weg de schapen van den arbeider hoeden. Toen anna zag, wie het waren, die haar daar voorbij reden, durfde zij van schaamte de oogen haast niet opslaan. Wat denkt gij echter, kinderen! dat sientje haar nu bespotte, gelijk anna dat haar zelve vroe- | |
[pagina 93]
| |
ger had gedaan? Neen, daartoe was het goede meisje veel te verstandig. Zij dacht: ‘Men mag geen kwaad met kwaad vergelden. De lieve God heeft ons bovenmate gezegend en anna's hoogmoed vernederd. Maar daarom mag ik haar niet trotsch behandelen of verachten. Zij zal misschien berouw genoeg hebben over haar vroeger onverstand. Ik wil haar liever vriendelijk toespreken; dat zal haar misschien opbeuren, en haar hare ellende wat dragelijker maken.’ Daarop groette sientje haar vriendelijk en begon met haar over de schapen te spreken. Anna stonden de tranen in de oogen, en men kon duidelijk zien, dat het haar vreeselijk berouwde, dat zij haar voormalig buurmeisje vroeger met zooveel minachting behandeld had. De weduwe spijker voelde innig medelijden met haar, vernam naar al hare omstandigheden, en vroeg haar eindelijk: of zij wel lust had, om bij haar als dienstmeisje te komen wonen. ‘O ja, juffrouw!’ zeide anna, ‘dat zou ik wel heel graag; maar ik heb uwe goedheid niet verdiend.’ Gij zijt reeds zwaar genoeg voor uwen hoog- | |
[pagina 94]
| |
moed gestraft,’ sprak sientjes moeder; ‘maar dat zul u, vertrouw ik, wijzer en beter hebben gemaakt. - Stel nu, wat ik u gezegd heb, eens aan de armverzorgers voor en als die het goedkeuren, kom dan bij ons. Dan zullen wij nader spreken, en wel zien, dat wij samen klaar komen.’ Daarop drukte de goedhartige juffrouw anna nog een nieuwen gulden in de hand, waarvoor deze onder tranen en snikken dankte, en reed toen met haar gezelschap verder. Reeds eenige weken daarna trad anna, met toestemming der armverzorgers, werkelijk bij de weduwe spijker in dienst. Zij deed haar uiterste best, om aan hare juffrouw in alles genoegen te geven, en sientje behandelde haar zoo liefderijk en minzaam, alsof zij hare zuster was. Vijf jaren bracht de oude oom nog zeer genoeglijk met zijne nicht en hare kinderen door. Toen stierf hij, waardoor deze nu de erfgenamen van al zijn geld en goed werden. Anna woonde er in huis, totdat zij volwassen was, en trad toen met een braven knecht van juffrouw spijker in het huwelijk, met wien zij tegenwoordig nog een zeer gelukkig leven leidt. | |
[pagina 95]
| |
Wat zegt gij nu van deze geschiedenis, lieve kinderen? Leert zij ons niet: Beleedig de armen nooit; verlicht veeleer hun lijden:
God kan, wanneer Hij wil, hen licht van druk bevrijden:
Te dwaas bouwt menigeen op aanzien, geld en goed,
Die wiss'len hier op aard, als vloed en ebbe doet.
|
|