beuzelingen verslijt, moet vaak uit armoede en gebrek nog zwaar sloven en tobben, als hij oud, zwak en tot den arbeid ongeschikt geworden is.
Denkt echter niet, kinderen! dat oom willem, omdat hij eenen hoogen ouderdom bereikt had, daarom juist een knorrepot was. Neen, dat was er ver van daan! Hij was de goedheid, vriendelijkheid en vroolijkheid zelve. Hij had in zijne jeugd altijd braaf, werkzaam en matig geleefd, en dit geeft doorgaans eenen gezonden, vergenoegden en vroolijken ouderdom. Denkt ook niet, dat hij, omdat hij zelf oud was, alleen met oude menschen verkeerde en die alleen beminde. Wel neen! Hij ging wel gaarne met oude menschen om; maar hield ook buitengemeen veel van kinderen. Daarom werd hij dan ook in den ganschen omtrek, maar vooral in het gehucht, waar hij woonde, van oud en jong bemind en geacht, en noemden de kinderen uit zijne buurt hem nooit anders, dan hunnen goeden, lieven oom willem. - Wij hebben hem in dit boekje dus ook maar oom willem genoemd, en gij weet nu meteen wáárom, lieve kinderen!
Was het weder in het voorjaar, des zomers of