‘En wat dan, zus?’ vroeg Wim.
‘Wel, dan konden wij haar een paar loodjes gemalen koffie koopen,’ zeide Anna. ‘Zij houdt zooveel van koffie, maar heeft ze nu al in drie dagen niet geproefd.’
‘Dat is zoo,’ zeide Wim; ‘maar wij hebben geen halven cent.’
‘Wat is het onpleizierig, dat wij zoo arm zijn,’ zuchtte Anna.
Nu werden de kinderen bedroefd en gingen stil bij elkaar zitten. Na een poosje begon Wim echter: ‘Een klein pleizier willen we onze goede moeder toch doen. En daar is me juist wat ingevallen.’
‘Nu, wat dan? wat dan?’ vroeg Anna haastig en keek haar broertje nieuwsgierig in de oogen.
‘Weet je wat, Anna, we gaan naar buiten en zoeken daar wat heel mooie bloemen. Daar maakt gij dan een krans van en ik een mooien ruiker. Als moeder dan morgen nog te bed ligt, brengen wij haar die.’
‘Ja, ja,’ riep Anna, ‘dat moeten we doen! Ik weet wel een plekje, waar heel mooie bloemen staan.’
Wim en Anna gingen hierop naar een weiland, dicht bij het dorp. Spoedig hadden zij eene menigte mooie bloemen geplukt. En nu werden daarvan een krans en een groote ruiker gemaakt. Die waren prachtig mooi en er waren wel twintig verschillende bloemen in.
De kinderen konden den volgenden morgen nu nauwelijks afwachten. Eindelijk kwam die. Voordat de moeder wakker was, stonden de kinderen al aangekleed in de kleine woonkamer.
Toen de moeder nu voor den dag kwam, wenschten de beide kinderen haar vriendelijk goeden morgen. En toen zeiden zij: ‘En lieve, zoete moeder, we wenschen op uw jaardag, dat ge lang frisch en gezond moogt blijven en nog jaren lang leeft.’
Met deze woorden gaf Anna haar krans en Wim zijn ruiker over.