Nu moesten de oude en de jonge hamster in het hol blijven liggen. Ze durfden er niet meer uit, omdat het buiten te koud voor hen was. De jonge hamster was daar evenwel niet bedroefd om. Hij dacht: ‘We hebben volop te eten. Wat kan de winter ons voor kwaad doen? Heiza, nu komt een prettige tijd! Nu doen we anders niet dan eten en slapen en slapen en eten.’
De oude hamster dacht er evenwel anders over. Hij zei alle dag: ‘We moeten vooral zuinig zijn. We komen anders niet rond. We willen liever wal minder eten, dan misschien tegen het voorjaar verhongeren.’
Kort en goed, de oude hamster was een gierigaard.
Omdat nu de oude gierige hamster geen dag zijn buik vol kreeg, werd hij ziek, en na vier weken was hij dood.
De jonge hamster was een dag of wat bitter bedroefd, omdat hij zijn vader had verloren. Al spoedig echter vergat hij zijn verdriet weer en was recht blij, dat de kamers en kelders met het vele graan nu hem alleen toebehoorden.
‘Nu wil ik hier dan ook een vroolijk leventje leiden,’ dacht hij. ‘'k heb immers zooveel rogge, gerst en tarwe, dat ik er zelf haast geen raad mee weet.’
En nu verzocht hij alle dagen zijne goede vrienden uit de buurt, om bij hem te komen en met hem te eten en vroolijk te zijn.
De vrienden kwamen ook. Ja, er kwamen dikwijls veel meer, dan hij gevraagd had. En dan werd naar hartelust gesmuld en pret gemaakt. Geen van de vrienden ging naar huis, voordat hij zich een buik als een ton had gegeten.
Dat kon echter zóó niet heel lang duren. Al spoedig bemerkte de jonge hamster, dal zijn voorraad bijna was opgeteerd. En toen hij nu aan zijne vroolijke vriendjes niets meer voorzetten kon, bleven zij weg en wilden zij voortaan niets meer van hem weten.