De gebroken Vaas.
Frits en Nico waren op vaders studeerkamer en het stilzitten begon hun te vervelen. Zoo gingen ze dan aan het ravotten en, bij ongeluk stiet Frits eene mooie bloemvaas van de tafel, zoodat die in veel stukken brak.
Nu waren de jongens heel verlegen, en Frits begon te schreien, omdat hij wel wist, hoeveel zijn vader met de vaas ophad.
Nog waren zij niet van hun schrik bekomen, toen hun vader binnenkwam en de gebroken vaas op den grond zag liggen. Hij keek heel donker, omdat hij dacht, dat de wilde jongens de vaas moedwillig kapot hadden gebroken.
‘Wie van u beiden heeft dat gedaan?’ vroeg hij op ernstigen toon. Geen antwoord; maar Frits bleef schreien en Nico durfde de oogen niet opslaan. Toen de vader nog eens vroeg en geen antwoord kreeg, dreigde hij de jongens met zwaar strafwerk, als zij niet dadelijk de waarheid zeiden.
Toen Nico nu zag, hoe diep bedroefd Frits was, kreeg hij moed en zei: ‘Lieve papa, ik heb haar van tafel gestooten; maar het is bij ongeluk gebeurd. Wees toch niet boos op mij.’
Toen de vader niet antwoordde, viel nu Frits hem snikkend om den hals en zei: ‘Och lieve pa, wees niet boos op Nico, want ik heb het gedaan.’