Het tweegevecht. V.
Den volgenden morgen, toen het geheele hof bijeen was, kwamen Isegrim en Reinaart tegelijk in het worstelperk.
De wolf rekende op zijne meerdere kracht en dacht dat hij Reinaart zeer gemakkelijk zou kunnen overwinnen, maar deze had zich door eene der hofdames van de koningin, een schrandere aap, geheel met olie laten insmeren en was daardoor zoo glad, dat Isegrim niet veel houvast aan hem kon krijgen. Pakte hij hem al eens een enkelen keer, dadelijk gleed de gladde vos weer weg en sloeg telkens met zijn langen staart den wolf in de oogen, waarna hij, als deze voor een oogenblik verblind was, zooveel stof en zand wist op te werpen, dat Isegrim al proestende en blazende zijn weg moest zoeken.
En op deze manier won de zwakke doch slimme Reinaart het van den veel sterkeren Isegrim, die eindelijk het gevecht wel moest opgeven. Nu Reinaart overwinnaar was, volgde daaruit dat hij onschuldig was en met een hoezee werd hij weder in eer hersteld. Hij bood den Koning een fraai geschenk aan en kreeg toen, tot belooning, een winstgevende eerepost aan het hof.
Maar ach! hij maakte zich later alweer schuldig aan allerlei misdrijven en toen keerde de Koning hem den rug toe en werd hij voor goed verbannen.
Sedert dien tijd heeft Reinaart zijn woning onder den grond en moet hij zich in holen en gaten verstoppen.