Moeders raad.
I.
Frits en Hendrik zijn bitter bedroefd, zooals ge ziet, en ze hebben er wel reden voor; want hunne moeder, hunne lieve moeder is heel erg ziek. En de dokter heeft gezegd, dat zij wel nooit weer beter zal kunnen worden.
Dat is heel treurig. Die moeder hield zooveel van hare jongens en ze zorgde altijd zoo goed voor hen. Toen ze nog gezond was, zat ze alle dagen zoo hard te naaien, als ze maar kon. Daar verdiende ze geld mee en alles, wat zij had, gebruikte zij voor hare kinderen.
Het was dus een gelukkig leventje, dat die jongens hadden; want al waren ze ook heel arm, zij bemerkten er bijna niets van; want moeder zorgde er voor, dat ze veel meer dan het noodige hadden. En daardoor hadden ze dus eigenlijk nog nooit begrepen, wat het zegt, om honger te hebben, of gebrek te lijden.
Dat alles zouden ze nu misschien gaan ondervinden; want hunne moeder kon niets meer verdienen, en zij waren zelven nog zoo jong. Frits was tien en Hendrik pas zeven jaar oud.
Wat zouden zij toch beginnen, als ze geen moeder meer hadden?... Daarover peinsde de zieke vrouw, en ze was zoo bang, zoo heel bang, dat de jongens niet braaf zouden blijven, als er niemand was, die op hen paste.
Daarom dacht zij: ‘Ik zal mijn best doen, om mijnen kinderen vóór mijn dood, nog een goeden raad te geven, en toen ze allebei naast haar bed stonden, zeide zij: ‘Kinderen! wilt ge mij een genoegen doen? Luistert dan eens goed naar wat ik u zeggen zal.’
De jongens luisterden met de grootste belangstelling, en toen sprak hunne moeder: ‘als ik er eens niet meer ben, zal het wel heel moeilijk voor u beiden zijn, om verder door de wereld te komen. Ik was zoo gaarne nog bij u gebleven, want ik heb u zoo lief, doch nu dit niet mogelijk is, zal ik u een goeden raad geven. Denkt altijd, als ge iets goeds of iets kwaads wilt doen, aan mij.’
‘Wij zullen altijd, altijd aan u denken,’ beloofde Frits, schreiende van verdriet en treurigheid.
De moeder wist wel, hoe moeilijk dit zou zijn; doch zeide: ‘Goed!... En als ge niet weet, hoe ge moet handelen, verbeeldt u dan maar, dat ge 't aan uwe moeder vertelt. Belooft ge mij dat?’
‘Stellig!’ beloofden de kinderen, en daar het nu tijd was om te gaan slapen, en moeder hun zeide, dat ze naar bed moesten gaan, gaven ze haar een nachtkus en sliepen spoedig in.