Slaap zacht, lieve Jo. VI.
Een dag is lang voor zoo'n kleinen jongen, want er is zooveel voor hem te doen en te onthouden.
De groote menschen en de groote kinderen begrijpen dikwijls niet hoeveel zoo'n jong menschje wel heeft te leeren, en dat is toch lang geen kleinigheid, want: kijkt maar eens rond in uwe slaapkamer en in uwe woonkamer en in den tuin en overal, wat zijn er niet honderden dingen, waar die kleintjes de namen en de beteekenis niet van kennen en dus moeten leeren.
Als ze op de wereld komen weten ze niet eens dat een tafel een tafel, een glas een glas, of een wieg een wieg heet. Ze moeten zoo langzamerhand dat alles, en nog veel meer leeren.
Dat is een heel werk!
't Is geen wonder dat ze 's avonds heel moe zijn en dadelijk, als ze te bed gelegd worden, van vermoeidheid de oogen sluiten en spoedig in slaap vallen.
Zoo ging het Jo ook. Als hij uitgekleed was en zijn nachtponnetje aanhad, gaf hij elk een nachtzoen en dan zeide ieder: ‘slaap zacht, lieve Jo.’
En dan ging Jo slapen tot aan den volgenden morgen, en telkens als hij heerlijk uitgeslapen wakker werd, was hij weer een heel klein beetje grooter en sterker dan den vorigen dag.
Maar als hij sliep moest het altijd doodstil in de slaapkamer zijn, anders was mama bang dat hij wakker zou worden, en dat is niet goed voor kleine kinderen. Daarom waren Hendrik en Annette dan altijd zoo stil als muisjes. Dat is lief van hen. Zoo helpt ieder op zijne wijze mede om te maken dat Jo spoedig een groote jongen wordt.
Kijk! daar ligt hij zoo rustig in zijn bedje te slapen, de juffrouw heeft hem pas neergelegd en gaat nu stillekens weg, met de kousjes en schoentjes, die zij hem uittrok, terwijl zij zachtjes fluistert: ‘slaap zacht, lieve Jo.’