De kleine Jo.
In het bad. I.
Heel, heel eerst, toen kleine Jo pas in de wereld kwam, was er toch zooveel voor hem te kijken, dat hij niet wist waar hij aan beginnen zou, en daarom deed hij zijn oogjes maar stijf dicht en bleef heel stilletjes in zijn wiegje liggen.
Maar eindelijk verveelde hem dat, en daar hij niet kon praten begon hij te schreien. ‘Hij heeft honger,’ zeide zijne moeder en gaf hem melk, die hem zoo lekker smaakte, dat hij er twee uur later alweer trek aan had.
Toen begon hij maar weer te schreien en toen kreeg hij weer melk en dat ging verder altijd zoo door. Als Jo de melk op had ging hij slapen, en als hij wakker werd had hij weer honger, en dan begon het lieve leventje weer van voren af aan, totdat het kleine kindje een mollige jongen was.
‘We zullen hem baden,’ zeide zijn mama, ‘dan wordt hij groot en sterk,’ en alle morgens, als de klok tien had geslagen, werd er een badkuipje binnen gebracht, en dan gingen alle kleertjes uit, en werd Jo gebaad.
Of hij het prettig vond? Neen! maar! ge hadt eens moeten zien hoe zijn oogjes al tintelden, als hij het bad zag en hoe heerlijk hij al spoedig met voetjes en armpjes in het water plaste. Hij spatte mama en de juffrouw soms klesnat en dan lachte en kraaide hij van pleizier, als zijne moeder riep: ‘niet doen, Jo.’
Maar mama meende er niets van. Zij vond het heel prettig, als het ventje zoo vroolijk in het water plaste, want het was een bewijs dat hij heel gezond was.