I.
De wilde dieren.
‘Wat?’ riep tante van Marken uit, ‘heb jullie nog nooit een kermis gezien, kinderen? Nu, maar dan weet ik raad. Zoodra het weer kermis is, bij ons in de stad, moet ge bij mij komen en dan zult ge pret hebben, dat beloof ik je.’
Kato en Anna gingen spoedig het goede nieuws meêdeelen aan haar broertje Bram en met hun drieën verheugden zij zich tegen de pret, die hen wachtte.
Ze woonden op een klein dorpje, waar nooit iets van kermis of jaarmarkt voorkwam en ze hadden er toevallig ook nooit van hooren spreken, zoodat ze zich geheel niet konden voorstellen wat en hoe eigenlijk een kermis was.
Eenige weken later maakten ze er echter volop kennis mede, zooals ge in dit boek kunt lezen.
Op een mooien, maar zeer warmen Julidag bracht hun vader hen des morgens met rijtuig naar de trein en kwamen zij, na een half uurtje sporen, bij hunne tante aan, die al spoedig met hen naar de kermis ging.
Wat een gewoel, wat een leven en drukte was het daar! Hooren en zien verging hen bijna.
Draaiorgels, trommen en allerlei andere geluiden klonken verward dooreen, de honden blaften, de verkoopers en de vertooners schreeuwden om het hardst en daartusschen door waren mannen en vrouwen, meisjes en jongens aan het praten, lachen, zingen en gillen.
De drie buitenkinderen hielden het eerste oogenblik de handen voor de ooren, want het gedruisch was te sterk voor hen. Langzamerhand echter gewenden zij er zich een beetje aan en keken eens rond. Op eens echter liet Kato een luide kreet van schrik hooren en wees met den vinger naar iets dat ze boven en voor zich uit zag.
‘Wat is dat?’ vroeg zij en hield zich stijf vast aan hare tante.
‘Dat is het spel van de wilde dieren,’ vertelde de tante en ging een beetje dichter bij de groote plaat, waarop leeuwen en leeuwinnen waren voorgesteld, die door een man getemd en in bedwang werden gehouden.
‘Zie,’ zeide zij, ‘de dierentemmer heeft een ijzeren stokje in de hand en als de dieren hem willen bijten geeft hij hen daarmede een fermen tik. Daarom zijn ze bang en doen wat hij zegt. Als gij er lust aan hebt, zullen wij eens in het spel gaan om dat alles van dichtbij te zien.’
Maar op hetzelfde oogenblik begon een van de wilde dieren zoo vreeselijk te brullen dat vele kinderen en menschen verschrikt achteruit stoven en met deze ook Kato en haar broertje en zusje.
‘Komt, kleintjes, hier is het,’ riep tante hen wenkende, maar het drietal bleef van verre staan en bedachten dat zij liever niet van dichtebij die groote dieren wilden bekijken, die hen zoo'n schrik hadden aangejaagd.
‘Nu, er is meer te kijken,’ sprak tante, lachend om die drie angstige gezichtjes, ‘laten we dan maar eens verder wandelen,’ en ze ging met hen naar een plein, waarop draaimolens en andere dergelijke dingen stonden.