te krijgen dat hij de czaar niet was, maar ik wilde geen nauwkeurig onderzoek doen, omdat ik meende dat hij alle eigenschappen bezat, die er noodig zijn om aan het hoofd van den Staat te staan. Hij was nauwgezet, godsdienstig, dapper en verstandig, en dus bepaald een groot man.
‘Ja, hij was een groot man,’ herhaalde de graaf nog eens en verzonk bij die woorden in gepeinzen.
Milna keek eens om zich heen; de dischgenooten waren over het algemeen vroolijk en meest allen druk in gesprek. Romanowna zat met blijkbare belangstelling te luisteren naar een verhaal van haar buurman, en zag niet hoe baar vader zich met veel moeite goed hield, en hoe hij, toen pater Roskolniki voorstelde, te drinken op de bescherming van de heiligen bij de bijzondere onderneming van den keizer, zijn glas bijna geheel op haar kleedje liet leeg loopen.
‘Als hij niet, op eene voor mij onverklaarbare wijze, in de macht van den duivel gevallen was,’ vervolgde de graaf tegen Milna, ‘en mijn raad had willen volgen, zou hij nu reeds zegevierend binnen Moscou zijn; want voor eenige weken lagen daar slechts zeshonderd man in bezetting, en de honderdduizend slaven, die zoo gemakkelijk tot opstand te brengen zijn, zouden ons de poorten hebben geopend, zoodra wij ons slechts vertoonden.’
‘Waarom is uw raad niet opgevolgd?’ vroeg Milna.
‘Roskolniki beweerde dat het niet met Gods raadsbesluiten overeen kwam om het beleg voor Orenburg op te heffen; de czaar luisterde naar zijne uitspraak, alsof God zelf hem dien wenk had gegeven, en sloeg mijne woorden in den wind.’
‘Hoe onaangenaam moet dat voor u zijn,’ merkte Milna aan.
‘Dat is het. Ik stond in beraad om hem, die zoo opzettelijk zijn eigene zaak bedierf, te verlaten, maar ik werd teruggehouden door de hoop, dat ik misschien Pugatscheff zou kunnen bewaren voor de onheilen die hem bedreigen.’
‘Welke onheilen?’ vroeg Milna belangstellend.
‘Door zijne onvoorzichtigheid laat hij aan de troepen, die Catharina zendt om hem te bestrijden, den tijd de voordeeligste plaatsen uit te zoeken, en bezorgt zichzelf daardoor veel schade; maar ik zie,’ vervolgde de graaf, ‘dat prinses Romanowna opstaat. Ik verheug er mij over, want het is meer dan tijd dat de dames deze zaal verlaten, hoewel ik uw aangenaam gezelschap zeer zal missen.’