| |
Om wat redenen Lev. 11. eenige Dieren volgens de Mosaische Wetten reyn ofte onreyn verklaert werden?
VAn dit onderscheydt der Dieren in reyne ende onreyne, werden by de Godsgeleerde als oock andere, verscheyden reden gegeven. Want voor-eerst, heeft dit onderscheydt gedient om de Joodsche natie als een bysonder volck Gods, van hem door een bysonder Genaden-verbont aengenomen, van de andere Heydensche volckeren af te sonderen. Volghens het gene wy daer van lesen Levit. 20.26. Ghy sult my Heyligh zijn, want ick de Heere ben Heyligh: ende ick hebbe u van de
| |
| |
volckeren afgesondert: op dat ghy myne soudet zijn. Ende daerom is dese Wet en dit onderscheyt der reyne Dieren welcke de Joden vermochten te eten, ende de onreyne van welcke sy haer moesten onthouden, nevens de andere Ceremoniele Wetten door Mosem gegeven afgeschaft, soo haest door de roepinge der Heydenen tot de algemeene Kercke Christi, (welcke uyt alderley volckeren ende plaetsen des Weerelts sonder uytsonderinge moeste vergadert worden, door de verkondinge des Heyligen Euangelii;) den scheydt-muur tusschen de Joden ende Heydenen is wegh-genomen. Gelijk het selfde Petro door een Hemels gesichte vertoont ende aengewesen is Actor. 10.
Ten tweeden, in de onreyne ver- | |
| |
boden Dieren zijn verscheyden quade eygenschappen ende manieren, van welcke God sijn volck heeft willen een af keer doen hebben; want sommige zijn seer onreyn als de Verckens; andere wreedt ende gulsigh van eten, gelijck die by den roof ende vleesch van andere Dieren leven; andere zijn misprijselijk om haer bedriegelijcken ende loosen aert, ofte om hare loomheyt, traegheydt, vreesachtigheydt, te groote geyligheyt, trotsheyt ende soo voorts. In tegendeel worden de Dieren voor reyn verklaert welcke herkaeuwen, waer door het overleggen ende herkaeuwen ofte neerstigh bedenken des Goddelijcken Woorts, als een Geestelijcke spijse der Zielen, ons bevolen wordt Psal. 1. Welgelucksaligh is den Man welckers lust is in de Wet
| |
| |
des Heeren, ende hy overdenckt syne Wet dagh ende nacht.
Insgelijks zijn de Dieren reyn verklaert welcke de klaeuwen verdeelen in tween, waer door de gaven van discretie, bescheydentheyt ende behoorlijck alle dinghen te konnen onderscheyden, aenghepresen wordt. 1 Corinth. 2.15. Doch de Geestelijcke Mensch onderscheyt wel alle dingen, maer hy selve en wordt van niemandt onderscheyden. Hebr. 5.14. Maer der volmaeckten is de vaste spyse, die door de gewoonte de sinnen geoeffent hebben, tot onderscheyt beyde des goedts ende des quaets.
Ten derden, daer zijn vele Dieren verboden ende voor onreyn verklaert om datse tot de gesontheyt ende goede gematigheyt des lichaems ondienstigh waren, of immers soo bequaem | |
| |
niet als andere. Gelijk dan ook al te gemeenen gebruyk van sommige beesten, niet alleen de gesontheydt seer nadeeligh is, maer ook een indruck ende inclinatie geeft tot quade manieren ende verkeerde herts-tochten, gelijck de bevindinge leert dat door het eten van bloet van Katten, Honden ende andere Beesten, de Menschen van haren boosen aerdt eenige gemeenschap krijgen. Gelijck men siet dat door de bete van een dullen Hondt, de Menschen diergelijke dulligheyt overkomt, als in die Honden bevonden wort van welke sy gebeten zijn. Den Nacht-uyl is verboden, om te toonen dat het in den Mensch een verfoeyelijcke saek is, van den dagh sijn nacht, ende van den nacht den dagh te maken, als de gene doen die | |
| |
gantsche nachten door-brengen met debaucheren, ende werken der duysternisse te plegen. Den Egel allesins scherp stekende, vertoont den aerdt van een bitsig, ende vinnig Mensch, met welck het seer moeyelijck ende gevaerlijck is te handelen.
Ten vierden, door dit onderscheyt der reyne ende onreyne Dieren heeft Godt de Joden willen leeren een verfoeyen te hebben van de Afgoderyen der Egyptenaren onder welke sy geleeft hebben, ende vande andere Heydensche Volckeren. Want onder de Dieren welcke den Joden verboden ende voor onreyn verklaert zijn, wordender verscheydene gevonden, welke de Heydenen ofte als Goden eerden, ofte immers hare Goden op-offerden. De Joden en mochten geen | |
| |
bloedt eten van eenige Dieren, voor eerst, om dat de ziele ende het leven der Dieren in het bloedt is, ende derhalven om dat het een gedaente van wreetheyt heeft, het bloedt te eten. Deut. 12.23. Alleen houdt vaste, dat ghy het bloedt niet en etet: want het bloedt is de Ziele: daerom en sult ghy de Ziele met het vleesch niet eten: ghy sult dat niet eten: op de Aerde sult ghy het uyt-gieten als water. Ten tweeden, het bloet heeft God den Joden so ernstelijk verboden te eten, om dat de Heydenen van het bloedt harer Offerhanden aten, en meenden dat het den Goden alder-aengenaemst was. Om de selfde reden en mochten oock de Joden geen Dieren eten die geworgt ofte in haer bloet gestikt waren, om dat het bloet van haer vleesch niet behoorlijk afgescheyden en was.
| |
| |
Ook en mochten de Joden het vet der Offerhanden niet eten, want het wiert ter eeren Gods verbrandt; ten anderen het vet der Beesten is haer verboden, om dat het (gelijck mede bloedt) geen goedt voedsel en geeft; ende voort oock, om dat de Heydenen gewoon waren het vet te eten ter eeren van hare Afgoden. Dit onderscheydt tusschen de reyne ende onreyne Dieren is niet alder-eerst door Mosem in-gevoert, maer is al in ghebruyk geweest voor den Sunt-vloet, als blijkt Genes. 7.2. Van alle reyn Vee sult ghy tot u nemen seven en seven, het Manneken ende sijn Wyfken: maer van het Vee dat niet reyn en is, twee, het Manneken ende sijn Wyfken. Siet hier van breeder in Nostra Physiologia Sacra ad Lev. Cap. 11.
|
|