Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars tertia et ultima
(1669)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina *7]
| |
[pagina 7]
| |
ende veelderley ander kruyt, op de boomen eet hy het loof van de olmen, willigen ende andere boomen: soo dat hy sich aen geen seker voedtsel en verbindt, daer in teghendeel vele andere Rupsen eer sterven, danse eenigh ander voedtsel souden ghebruyken alse een yder na hare soorte gewoon zijn. Ick hebbe noyt schoonder swart ghesien als dese Rupse heeft op sijn gantsche huydt, niet seer ongelijck het swart van sommige wilde Verckens welke uyt West-Indien komen. Alsmen hem aenraeckt, rolt hy sijn lijf in een, als of hy geen pooten en hadde. Heeft sich tot veranderinge begeven den 13. September 1663. ende op den 25. Mey 1664. is daer een | |
[pagina 8]
| |
Uyltjen van te voorschijn gekomen, diergelijcke van schoone wittigheyt ik noyt gesien hebbe; doch het lijf is geel met swarte Vlecken in dry rijgen verdeelt. Het hielt sich seer stil als of het doodt was, ende liet sich om ende om rollen sonder sich te beweghen, uyt vreese van de doodt, ende stierf den 28. dito. Ick was seer verwondert dat uyt sulken pik swarten Rupse, soodanigen schoonen witten Uyl quam, daer nochtans aen de Rupse geen wit altoos en was, dan alleen een weynig onder aen den mont. Uyt een andere swarte Rupse van dese selfde soorte is op den 13. Junii 1664. een Vliege voort-ghekomen, hebbende onghemeene langhe pooten, doch en leefde maer tot den 14. dito. | |
[pagina *9]
| |
|