Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda

[p. 161]

38. Onder-vindinge.

DEze Rupze is in Vlaanderen, ontren zeker Dorp, de Groede genoemt, regt over Vliszingen gevonden, op een tak van een Wilge-boom, in zulken gestalte, als gy haar op de 38. Plaat ziet. Haar eten is ook Wilge-boomen-loof; dog zy is traag in 't eten; als zy op-houwt, en verzadigt is, zoo stelt z' haar in zoodanigen posture als de figuur' op de Plaat u vertoont: haar agter-lijf is, als een Geiten kop, met bakhuis en baart: haar voor-lijf legt zy tegen 't agter-lijf aan; als men haar maar eens aan raakt, smijt zy zeer vinnig met haar agter-lijf, en ook met den kop; op den rugge draagt zy twee haken tot haar verdediging; zoo dat zy alle diertjens, die

[p. 162]

haar zien, vervaart maakt: waarom gy haar, tot onder-scheid van andere, de Vervaarlijke wel noemen moogt. Als zy eet, schijnt haren kop zoo los aan 't lijf, als of hy aan een draadjen hong; en gelijkt niet qualijk het lijf van een Spinne-kop.

Op den 1. van Herfts-maand vong z'haar verandering' aan, in die gestalte, als ik haar op 't midden van de Plaat' hebb' uit-gebeeld; brengende 22. dagen daar na een Witjen of een Uiltjen voort, dat fray gekoleurt was, en eer het stierf zyn zaad zettede, met wonderlijke figuren, en groen van koleur, heel anders als de Rupzen gewoon zijn: 't leefde by my van den 23. van Herfts-maand tot den 3. van den volgenden Wijn-maand.

[p. *59]