Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina 8]
| |
swind, en net te spannen; en met zulken sterken draat vast te maken, dat, wanneer zy dien aan d'eene blads-zijde heeft vast gehegt, zy dan beide zijden t' zamen trekt, en dan toe spint, latende agter en voren, een openinge. Als j' haar ergens mede aan-roert, laat zy haar terstont en snellijk neer vallen, met een sterken draad, en spartelt met haar gantsch lijf veel snelder als een aal; veel-ligt, om hare vervolgers vervaart te maken. Zy kruipt ook zoo wel agter-waarts als voor-waarts. Ik hadd'er twee van deze zoorte. De eene zetted' haar tot veranderinge den 2 van Braak-mand, in zoodanigen gedaente, als de middel-plaatze vande plaat haar vertoont. Den 20 der zelver quam'er een Uiltien uit; dat de plaat u aan-wijst. Zy leefde | |
[pagina 9]
| |
zonder eten of drinken 10 dagen ende nagten. Deze agted' ik het Manneken geweest te zijn. d'Andere, maar grooter van lijf, leefde tot den 3 van Braak-maand, doch zy was vol jonge maden; die haar onghetwijffelt de dood hebben veroorzaakt; gelijk de Buik-wormen de Kinderen, na 't gevoelen van d' ouwde en heden-daagsche Artzen, de dood aan doen. Want den 6 der zelver maand quamender 32 jonge maden uit haar lijf kruipen. Deze oordeeld' ik 't wijfjen geweest te zijn. Alle deze maden nu uit-gekomen zijnde, tijden gezamentlijk aan 't werk, en spanden gelijkelijk een net: waar onder een yder voor zig zelven een ey van zijn eigen quijlzel spon. Den 20 der zelver quamender 32 kleine vliegjens uit, die ik een gerui- | |
[pagina 10]
| |
men tijt met een zuiker-geregtjen onderhield. Dog alzoo ik haare dood voor zag, door dien zy geen lugt en hadden, die ruim genoeg voor haar was, schonck ik haar alle het leven. De Vliechjes zouwd' ik u, indien zy wat grooter geweest waren, hebben af-gebeelt. Deze noem ik Maad-vlieg-teelders. |
|