Metamorphosis et historia naturalis insectorum. Pars secunda
(1667)–J. Goedaert– Auteursrechtvrij
[pagina 6]
| |
ze-bladeren, en daar wort zy ook veeltijts op zittende bevonden. De Rooze-bladeren zijn ook haar voedzel. Zy is loom, en traag in't kruipen. Als j'haar aan-raakt, en weet zy haar gantsch niet te verdedigen gelijk vele andere Rupzen; maar zy rolt haar in een, en traaglijk. Dan veinst zy haar dood te zijn, veel-ligt, uit vreeze van gedood te worden. Als zy haar bekomste nu gegeten heeft, legt zy haar neer, of zy sliep, doch eet gemeenlijk 's nagts, veel-ligt, om van de Vogelen die by dage vliegen, etende niet op-gevat, nog gegeten te worden. Zy weet een aardige wooninge te spinnen, om daar in haar veranderinge te ondergaan die een net gelijk is, en blijnkt. Den 18 van Herfts-maand begaf zy haar tot veranderinge, in die | |
[pagina 7]
| |
gestalte, daar in gy haar in 't midden van de plate ziet. Den 14 van Mey-maand van het volgende Jaar is'er een swarte Vliege uit voort-gekomen, die niet langer, dan 7 dagen en nagten leefde: want ik en wiste haar niet voor te zetten, daar zy smaak in vond, of van eten wilde. Onder-en-tusschen zogt zy geduurig openinge; om inde ruime lugt te komen: maar haar oog-merk niet konnende bereiken is gestorven, en van den honger, die een scherp sweert voor menschen, ende beesten is, gedood. Deze noem 'ik den Luyaard. |
|