Ofte historische beschryvinghe vanden oirspronk, aerd, eygenschappen ende vreemde veranderinghen der wormen, rupsen, maeden, vliegen, witjens, byen, motten ende dierghelijcke dierkens meer
Metamorphoseos Naturalis Encomion: Ofte Lauwer-lof, Uytgeschalmt op de wel doorzochte Natuir-Veranderingen vanden onvermoeyden, yverigen en zeer vlijtigen Natuyr-gronder Johannes Goedaert, Aenden Naeuw-keurigen Lezer en Lief-hebber dezes Boecks.
LIef-hebbers die Natuur bemint,
Zie hier wat Goedaert ondervint,
Dat nimmer was te voor bevonden,
Dat groote Helden noyt verstonden.
Het wonder-werck van God de Heer,
Die in dit werck heeft d'hoogste eer.
Dewijl al dees veranderingen
Alleen zijn roem en eere zingen.
Het kleenste schepsel geeft bewijs
Hoe groot, hoe heerlijck, en hoe wijs
De Heere is: die oock dit wonder
Door Goedaert (recht Natuur Door-gronder)
Zijn vollek schenkt, op dat dit werck
Oock zy tot voordeel van zijn Kerck.
Wanneer wy 't geen eerst lagh in 't doncker
Zien blijncken met een groote floncker,
[Folio a8r]
[fol. a8r]
Wanneer wy 't alderlightst gediert,
Dat tusschen aard en Hemel swiert,
Zien kruypen uyt de sware wormen
Die op den buyck de aard bestormen.
Wanneer men oock de worm besiet,
Die wezen uyt ons mis geniet.
Wanneer wy d'alder-schoonst koleuren
(Of immers die wy daar voor keuren)
Zien komen uyt de vuylste pier,
Of uyt de swartste mad' of mier.
Wanneer wy, hoe dit kan geschieden
Van Goed-aard duydigh zien bedieden.
'k Segh meer: als hy dit werck begroot,
En toont hoe 't leven uyt de doot
Te voorschijn kompt: hoe wormen sterven,
En 't nieuwe-leven weer verwerven.
O wonder-werck! een werck gewis
Welck voorbeeld van d'opstandingh is.
Want 't oude lichaam van die maden
Dat sich eerst most met spijs versaden,
Gebruyckt dan gansch geen spijse meer
Maar is als doot, en wort dan weer
Geen mad' of worm, gelijck te voren,
Maar als verheerlijckt, en herboren
Herleeft, en steygert met de vlught
Gelijck een vogel na de lught.
En dit's O God! om ons te leeren
Hoe dat wy weder tot u keeren,
Na dat de luyster en de lof
Der menschen is vergaen in stof.
[Folio a8v]
[fol. a8v]
Want dat zal 't lighaam dat moet incken
In swarte aard, in d' Hemel blijncken,
Als eerst die zuyv'ringh is geschiet
Die ons weer eer voor oneer biedt!
Juygh O myn Ziel! gy sult dan mayen
't Geen gy in pijn en smert most zayen,
Een lighaam vol van heerlicheyt
In stanck en on-eer neer-geleyt.
Doch niet te ver, zijt gy genegen
Te weten hoe dit wert verkregen,
O Lezer! lees en onderzouk
De zoetheyt van dit nutte bouk,
Zoo zal het Goedaard niet berouwen
U dit noch verder te ontfouwen.
Bern. Omnium animantium etiam reptilium, & volatilium creatio & sustentatio à Deo est.